1 |
|
“...woningen zijn veelal beplant
met vruchtboomen, waaronder de kokospalm (§ 9) en
de pisang de eerste plaats innemen. Op vele erven en
op de hoogere, droge gronden in tuintjes vindt men al-
lerlei éénjarige en overblijvende gewassen voor de huis-
houding, vooral peper (§ 54), sirih (§ 32), katoen,
rameh (§ 54) en gambir (§ 32).
b. de cultuurproducten. Verschillende Indische
zoowel als uit den vreemde ingevoerde planten zijn door
de Europeanen in Insulinde in cultuur gebracht, d. w. z.
onder hun toezicht en hunne leiding kweeken de Inlanders als
werklieden op akkers of in tuinen verschillende producten.
Van de Indische producten, welke door de Europeanen
eene aanzienlijke waarde hebben verkregen, noemen we
hier: suiker, indigo, peper, kruidnagelen,
muskaatnoten en foelie; van de uit andere deelen
der aarde ingevoerde: tabak (van het vastland van
Azië), kina (uit Zuid-Amerika), koffie (uit Arabië)
thee (uit China). Bij de beschrijving van dat deel van
Indië, waar iedere cultuur het meest voorkomt...”
|
|
2 |
|
“...72
Oost Foehkiëneezen heeten en beide moeten worden
onderscheideu van de Hakka-Chineezen (Chin, hakka
— familie van gasten of immigranten). Deze zijn ook uit
dezelfde provincie verhuisd, maar hunne taal wijst naar
Noord-China, waar ze eigenlijk tehuis behooren; over
Hainan bereikten ze Borneo, later ook Bangka, Blitong
en Biouw, in onzen tijd Deli; op de drie eerstgenoemde
eilanden zullen we hen als goud- of tindelvers, op Riouw
als planters van peper en gambir en in de laatste streek
als plantagearbeiders aantreffen; tevens zullen we er kennis
maken met hunne geheime genootschappen (kongsi’s).
Tot de Foehkiëneezen behooren bijna alle Oost-Aziaten
op Java, waar ze na 1400 op verschillende punten der
kust zich neerzetten en thans eene aanzienlijke rol spelen
in den handel en de industrie; in de Wester-Afdeeling
van Borneo komen ze alleen in aanzienlijken getale voor
te Pontianak. Zij zijn in Foekkiën, voor zooverre de ge-
schiedenis bericht, geene immigranten, zooals de twee
andere stammen...”
|
|
3 |
|
“...FranMjk de wijnoogst is.”' (multattjli). Het hoofdpro-
duct is alzoo de rijst (§ 10); daarnaast staat in de meeste
streken de maïs (dj ago eng), welke door de Tengge-
ranen en vele Madoereezen boven de rijst gesteld wordt.
Ook verdienen de talrijke peul- en aardvruchten
vermelding, onder de laatste de bataten of zoete aard-
appelen en ook de Amerikaansche cassave of maniok
(§ 120), op Java dangder geheeten, welke vooral in Bantam
gekweekt wordt. Eene onmisbare toespijs bij de rijst is de
Spaansche peper (lombok); in iederen tuin is een
klein hoekje Voor deze, oorspronkelijk eveneens Ameri-
kaansche plant afgezonderd. Als vezelplant staat de kap as
(katoenstruik) bovenaan. Vroeger moest de cultuur van
dit artikel, dat met de rijst en den buffel de drie iioofdge-
schenken der Hindoe’s aan Java uitmaakt, in de behoefte aan
kleederen voorzien; thans (zie p. 187) komen echter de meeste
katoenen stoffen uit Twente, Zwitserland en Engeland,
terwijl zelfs de Inlandsche industrie zich steeds meer van...”
|
|
4 |
|
“...207
werd door de sterkten bij Oengaran, Salatiga, Bojolaü en
KLaten gedekt.
Drie jaren vroeger had de Compagnie ook een verdrag
met den sultan van Bantam gesloten. Deze had hare hulp
gevraagd in eene erfopvolgingsoorlog en stond als loon
daarvoor in genoemd jaar zijn rijk, met inbegrip der Lam-
pongsche districten op Sumatra, aan haar af, om het
daarna als leen terug te ontvangen. Bovendien werd er
bepaald, dat voortaan al de peper van zijn rijk tegen
een en bepaalden prijs aan de Compagnie moest worden
geleverd.
Daarmede was geheel Java in hare macht, behalve alleen
Balambangan in den Oosthoek, dat nog steeds den
islam zooveel mogelijk buitensloot en de heerschappij van
Bali bleef erkennen; voor zeeroovers en andere vijanden
van de Compagnie was het eene welkome schuilplaats.
Maar ook dit rijkje viel in 1777 en te Banjoewangi werd
het fort Utrecht gebouwd. Nog zoo weinig was daar toen
de islam doorgedrongen, dat de Compagnie er heidensche
regenten, van de Balambangansche vorsten afstammende...”
|
|
5 |
|
“...monopoliestelsel der O. I. Compagnie.
Deze had n.1. van de Staten-Generaal het recht van alleen-
handel op de landen ten oosten van Kaap de Goede Hoop.
Ze ontwikkelde bijna twee eeuwen lang (1602—1795) eene
verbazende kracht. Hoe ze op Java tot landbezit kwam,
zagen we reeds. De handel werd gedreven met de vorsten
en hoofden; deze noodzaakten de onderdanen, voor niets,
dus als schatting, of tegen eenen lagen, vastgestelden
prijs producten te leveren. De schatting bestond meestal
-in rijst en peper, na de invoering der koffiecultuur
ook in dit artikel. Om den Inlander en zijne belangen
bekommerde de Compagnie zich weinig. Onder dit stelsel
was Java dus eene productieve, en wel eene han-
delskólonie.
b. het dwangarbeidstelsel van Daendels. On-
der dezen Gouvemeur-generaal (§35) was de handel op
Java vrij, maar de Javanen moesten producten kweeken
en aan de Regeering leveren en bovendien wegen aan-...”
|
|
6 |
|
“...252
moeten den bodem fijntrappen. Alleen in de buurt der
hoofdplaats besteedt men er wat meer zorg aan. Yan de
cultures verdient die van peper vermelding; ze neemt
gaandeweg toe en is reeds eenige eeuwen belangrijk; de
ladingen peper, welke de O.-I. Compagnie vroeger van
den sultan van Bantam, den ouden leenheer der Lam-
pongsche hoofden, ontving, waren meestal „van den
Overwal.” De rijke pepertuinen van Sebesi werden
in 1883 met asch en lava bedekt (zie § 44).
Het gebied der boven-Semangka, gemiddeld 900 M.
hoog, is het eerste der Sumatraansche puimsteen-
tuf-plateaux (zie p. 247). Het is gezond en vrucht-
baar en begint tabak op te leveren, ook voor den handel;
het tuf werd in hoofdzaak door den Besagi geleverd.
Door eene smalle strook is dit plateau verbonden met
dat der boven-Ogan, hetwelk zich tot bezuiden de
Ran au (— het meer) uitstrekt; hier ligt het tuf op 700
M. hoogte en daalt noord- en noordoostwaarts tot 260 M.
De krater, welke het tuf leverde, lag waarschijnlijk op
de plaats...”
|
|
7 |
|
“...van Melaboeh en die van
Ei gas; evenwel zijn ook deze in den zuidwestmoeson
gevaarlijk. Door de menigte riffen, rotsen en kleine
eilanden is het vaarwater bijna overal gevaarlijk. De
rivieren zijn alle aan den mond verzand en slechts enkele
zijn met kleine Atjehsche prauwen te bevaren. Een voet-
pad langs de geheele kust verbindt Groot-Atjeh in
het noorden met Troemon in het zuiden; echter gaat
het hoofdverkeer, vooral in den oostmoeson, over zee.
Vooral in het noordelijk deel wordt zeer veel peper ge-
kweekt. De afdeeling "Westkust van Atjeh, waar-
toe het uiterste noorden niet behoort, bevat 19, althans
in naam, aan Atjeh schatplichtige staatjes, tot welke
soms nog weer vazalstaatjes behooren; we noemen, van
het zuiden naar het noorden, alleen: Kloewat, Mela-
boeh, Tenom en Rigas. Onze adsistent-resident zetelt
in de hoofdplaats Melaboeh.
Meestal gaat het bergland langzaam in de Groote
Oostelflke Vlakte over, zoodat de grens tusschen
beide niet scherp is aan te geven. Ook hier is alles...”
|
|
8 |
|
“...aard, verzot op
spel, twistziek —■ de Palembanger gaat altijd gewapend —
en traag. In de binnenlanden reist ze veel als goud-,
zilver- of ijzersmeden; de vrouwen leveren fraai borduur-
werk; de scheepsbouw is van zeer veel gewicht. De han-
delsartikelen, welke uit de binnenlanden, bijna alleen
op rakit’s langs de rivieren, worden aangevoerd op de
drukke pasars aan beide oevers, zijn: rijst, rotting, ka-
toen, koffie (uit de Bovenlanden), benzoë, damar, gom-
elastiek, getah pertjah, tabak, was, peper, drakenbloed
en stofgoud (uit de Bovenlanden van Djambi); naar het
binnenland gaan: zout, katoentjes, ijzer- en koperwaren,
grof porselein en aardewerk, kramerijen en eetwaren. De
zeer levendige handel met Singapore is bijna uitsluitend
in handen van Chineezen en Klingaleezen (Tambi’s). De
eersten leveren ook veel lakwerk en bereiden tapioca. In
1885 kwamen er te Palembang 81 stoom- en 4 zeilschepen
aan, terwijl van daar 82 stoomschepen vertrokken. Be-
halve de resident is er een adsistent-resident...”
|
|
9 |
|
“...Oostkust is Telok Se-
rna wé; hier is, evenals te Melaboeh in de afdeeling
Atjeh’s westkust, een adsistent-resident geplaatst. Hoe-
wel op eene lagunenkust gelegen, is toch Telok Semawé
volgens velen het aangewezen punt voor eene versterkte
handelshaven; alleen bij noordoostmoeson is de reede
eenigszins onveilig.
Ook aan de noord- en oostkust is peper het hoofd-
uitvoerproduct, vooral naar Pinang en Singapore. Yandaar
heeten de havens, vooral die der oost- en westkust, vaak
peperhavens; de noordkust noemt men, naar de rijke
productie van pinangpalmen, wel Betelnotenkust.
In 1886 produceerden de noord- en oostkust 130000 pi-
kols, de westkust 30000 pikols peper, terwijl van de
noordkust 80000 pikols pinangnoten, voor bijna f 0.7 m.
naar Poeloe Pinang werden uitgevoerd. De vlakte is aan
de oostkust het breedst; daar blijven de bergen 4 a 5
uren gaans van de kust. In Per lak, een der oostelijke
kuststaatjes, komt petroleum voor; ze doet daar alge-
meen voor kunstlicht dienst.
De meest voorkomende...”
|
|
10 |
|
“...ge-
neesmiddel; de djarak of wonderboom levert de
castorolie. De boterboom verschaft, door het merg der
steenvrucht, eene zeer goede plantenboter; hij komt vooral
in Palembang voor. Yan de bloemen verdient de para-
sietplant rafflesia, naar haren ontdekker Rallies be-
noemd, om de reusachtige bloemen vermelding.
Yan de cultuurgewassen zullen we een paar wat
nader beschouwen; suiker, indigo, tabak, koffie, thee en
kina werden reeds bij Java behandeld (zie p. 161).
Peper is voor Sumatra eene zeer belangrijke plant;
% van alle peper der aarde wordt door dit eiland geleverd.
Peperkorrels zijn de vruchtjes van eenen klimheester, welke
meestal tegen dadapboomen, soms ook tegen arecaboomen
of stekken worden opgeleid. Als de plant een jaar oud
is, gaat men de ranken veelal losmaken en aan den voet
des booms begraven, om zoo meer ranken te krijgen. Na
3 of 4 jaren begint de heester bruikbare vruchten te dra-...”
|
|
11 |
|
“...het 7de tot het 9de jaax zijne maximum-
productie. ' De vruchtjes groeien aan aren; men droogt ze
op matjes in de zon; zijn ze nog niet geheel rijp, dan
verschrompelt het vruchtvleesch en men krijgt zwarte
peper; zijn ze zeer rijp, dan laat dat vleesch los en men
bekomt witte peper. De peper vereischt zware teel-
aarde en wordt vaak op denzelfden bodem met gambir
of koffie gekweekt. Per jaar geeft ze twee oogsten, de
bloeitijden zijn even voor en na den natten moeson en
vier maanden na dezen kan men oogsten.
De Oostersche peper werd reeds door de Romeinen ge-
bruikt; eeuwen lang was Alexandrië de hoofdmarkt voor
peperkorrels. In de middeleeuwen handelden vooral Augs-
burg en Neurenberg in dit artikel en hunne „PfeffersSoke"
verdienden er schatten aan. Yoor de O.-I. Compagnie werd
de peper een zeer belangrijk product; nog in 1720 ver-
tegenwoordigde ze bijna 1/s van al hare artikelen. Van
1830—63 had Java eene gedwongen pepercultuur, welke
echter nooit tot bloei kwam; in 1872 werd de gedwongen...”
|
|
12 |
|
“...van Benkoelen. In al deze staten was toen
de islam reeds doorgedrongen; deze verscheen in de 12e
eeuw in Atjeh.
Aldaar landde ook in 1598 Comelis de Houtman, die
er op aanhitsing der Portugeezen door de inboorlingen
verraderlijk vermoord werd. De O.-I. Compagnie begon
reeds spoedig handel te drijven met den sultan van Pa-
lembang, stichtte aldaar eene factorij, sloot in 1662 met
hem een handelsverdrag en bouwde later op den rechter-
oever der Moesi een fort; de handel bepaalde zich eerst
tot peper, later, toen Palembang zich van Bangka had
meester gemaakt, kwam er tin bij. In 1663 vroeg en...”
|
|
13 |
|
“...echter waaien beide zeer ongeregeld.
Zware wouden bedekken meestal het gebergte en de weel-
derige rhizophorenflora vernauwt steeds meer de smalle
straten tusschen de eilanden. Wilde zwijnen en herten
zijn algemeen; op Lingga vindt men ook wilde buffels.
Het voedsel der bewoners is naast rijst sago en cassave,
welke steeds meer worden gewonnen en gekweekt. De
eenige belangrijke cultures zijn die van peper en gam-
bir, welke beide bijna uitsluitend in handen der talrijke
Chineezen zijn. In 1886 leverde de residentie Riouw
200000 pikols gambier, van f 16.80 a ƒ 18.80 per pikol,
en 75000 pikols peper, de witte van f 68 tot f 82, de
zwarte van f 31 tot f 34 per pikol.
De drie groepen zijn:
a. de Karimon eilanden, dicht bij de alluviale
kust van Palembang en vóór dén ingang naar de straat
van Malakka gelegen. Groot-Karimon verheft zich
tot 460 M.; op dit eiland zoowel als op Klein-Karimon
komt tin voor. Op het eerstgenoemde had de eigenaar, de
onderkoning van Riouw, vroeger mijnen, eerst door Ma-...”
|
|
14 |
|
“...zuidoost-
kust; het mineraal wordt door de bewoners van het iets
zuidelijker gelegen Muntok gesmolten en gezuiverd. In
1863 en later werd het eiland door onze mijningenieurs
geologisch onderzocht. Alle riviertjes der noordoostkust
voeren tin mee. Alleen in het dal D a b o komt zooveel
tin voor, dat het de moeite der exploitatie zou loonen.
De bevolking dezer drie groepen bestaat uit: Ma-
leiers, welke ook hier de oude soekoe-indeeling nog
hebben bewaard; Chineezen (in 1885 ruim 21000)
die gambir en peper kweeken, of ook als ambachtsman,
koopman, enz. aan den kost zoeken te komen, steeds
meer verhuizen naar het bloeiende Singapore en vele
geheime genootschappen (hoëi’s), welke zeer vijan-...”
|
|
15 |
|
“...340
§ 63.
Bangka.
kens, ien uitroer van peper, den verkoop van opium en
op de veren tusschen de eilanden. Meestal overtreffen de
uitgaven de inkomsten.
Het eiland Bangka ■— vóór 1851 Ban ka geheeten,
maar toen door De Groot (zie p. 346) verbeterd — is
ruim Vs X Nederland (237 □ m.) en strekt zich in het
algemeen van het noordwesten naar het zuidoosten, met
eene lengte van ± 40 uren gaans, uit; de grootste breedte,
in het noorden, is ± 20, de kleinste, in het midden, 7
uren gaans. Tal van kleine eilandjes, meest atollen,
omgeven het. De ondiepe straat Bangka wordt door
het aangroeiende alluvium van beide zijden langzamerhand
smaller en tevens ondieper. Bij ebbe loopt rondom het
eiland een strook van V2 tot 2 K.M. droog en de diepte-
lijn van 5 vademen vergroot het eiland , vooral in het
oosten, met een derde. De talrijke klippen wijzen op
eene vroegere daling, zoodat hier zeer waarschijnlijk veel
tin door de zee wordt bedekt. Thans echter rijzen Bang-
ka’s kusten, vooral de westelijke.
Rondom...”
|
|
16 |
|
“...361
terwijl van vele vijgensoorten gomelastiek "wordt ver-
zameld; verschillende planten, welke vetten en oliën,
nog andere, welke touw leveren; agar-agar,eenesoort
zeewier, waaruit men lijmen en vernissen voor China
trekt en dat tevensin confituren dienst doet; vele rotting-
soorten, o. a. de drakenbloedrotting (zie p. 310).
Yoor de cultuur noemen we rijst, suiker, koffie,
katoen, tabak, klappers en specerijen, vooral peper.
Op de afwezigheid van vele groote Maleische zoogdieren
in de fauna van Borneo werd reeds gewezen, (zie p. 81);
de tijger en de luipaard van Java eu Sumatra zijn hier
onbekend en worden vervangen door eene kleinere soort,
de felis macroscelis, welks gestreepte huid als oorlogs-
kleed dienst doet. Ook de olifant en de rhinoceros
komen bijna niet voor; de eerste wordt slechts gevonden
aan de Giong baai, in het noordoosten, de laatste alleen
in het brongebied van
|
|
17 |
|
“...382
vlakten aan beide zijden; door de diamanten, welke in
deze streken, vooral in het diluvium, r worden gedolven,
heeft men hier, evenals te Pontianak, nog steeds vele
diamantslijperijen. — Vooral in het brongebied der
naar het westen stroomende Tabanio, welke direct naar
zee vloeit, en bij den berg Sakoembang worden veel
goud en diamanten gevonden. Daar ligt Pleihari, het
centrum der Chineesche mijnwerkers, die er tevens veel
peper kweeken. Ze leveren de diamanten en het goud tegen
vergoeding aan de Regeering; ook verzamelen ze thans,
voorgelicht vooral door Homer (zie p. 356) het platina,
dat ze vroeger als mas kodok (kikvorschen-goud) weg-
wierpen. In het noordwesten van Tanah Laoet, in de
groote alang-alangvelden, vindt men ook steenkolen.
Bij den mond der Kajoe Tangi, waar de antassan
Kween aan den noordoever het riviereiland Tatas vormt,
ligt Bandjermasin (40), de eerste stad van geheel
Borneo; de naam, van de Hindoe-Javanen, die het stichtten,
beteekent zouttuin. Vóór 1860 was het...”
|
|
18 |
|
“...391
Borneo werd genoemd. De slecht bebouwde bodem levert
rijst en peper; men delft er ook goud en diamanten. Aan
de mondingen der twee grootste rivieren hebben de Boe-
gineezen de kleine rijken Batoe Litjin en Pagatan gesticht;
het nog kleinere Sembamban, bij het gebergte in ’t zui-
den, herbergt ook Maleiers, eveneens handelaars en vis-
schers. Deze staatjes ontvangen de handelsartikelen uit
het binnenland, en voeren aan, wat dit noodig heeft.
Het aantal bewoners is in Pagatan even groot als in ge-
heel Tanah Koesanj, n.1. ongeveer 10000. Thans is de
vorstin van Papatan tevens het hoofd van Tanah
Koesan; vroeger was ook Batoe Litjin, dat thans, evenals
Sembamban, een eigen hoofd heeft, er mede verbonden.
Door de smalle Poeloe Laoet straat is het eiland
Poeloe Laoet, geologisch een Borneo in het klein, van
Tanah Koesan gescheiden; het bestaat uit eene bergketen,
welke noord-zuid loopt: de riviertjes gaan naar beide
zijden. In het noorden liggen steenkolen, welke door
de inboorlingen gewonnen...”
|
|
19 |
|
“...Broenei zijn handel en landbouw
hunne middelen van bestaan. Broenei levert sago, gam-
bir, peper, rotan, was, gomelastiek, getah pertjah en
timmerhout, in hét noorden ook kamfer. Aan den Beneden-
Limbang ligt, aan beide oevers, 5 uren gaans van de zee,
de hoofdstad Broenei (25, vóór de verwoesting door de
Engelschen in 1846 40); om den vloed, welke de stad
iederen dag reinigt, is ze op palen gebouwd; uit de moe-
rassen er om heen stijgen schadelijke miasmen op; de
dagelijksche markten worden voor ’t grootste deel op de
talrijke vaartuigen in de rivier gehouden. De woning van
den sultan, eenen Maleier, is zeer onaanzienlijk; door de
rijksgrooten is zijne werkelijke macht zeer beperkt en
vele binnenlandsche stammen storen zich aan hem in het
geheel niet. De handel wordt gedreven met Malakka,
Singapore, Riouw, China, Pontianak en de Soeloe eilan-
den. In de buurt der stad kweeken de Chineezen peper.
Ook vindt men niet ver van den mond der rivier kolen-
lagen; in 1888 gaf de sultan ze voor...”
|
|
20 |
|
“... . f 3 247 547 f 920 000 f 16 379 870
Engeland . . 229 731
Amerika. . 63 591
Engelseh-Indië 250
Singapore . . 626 570
Australië . . . 47 890 " n n I
Totaal . f 4 215 579 f 920 000 t 16 379 870 n
Welke voortbrengselen van landbouw, nijverheid en
bergbouw voor den uit voer het belangrijkst zijn, blijkt
uit de volgende lijst voor het oogstjaar 1884/85, waarin
alleen die goederen vermeld zijn, welke eene uitvoer-
waarde van minstens f 300,000 vertegenwoordigen.
witte peper in K.G. 1 235 372
zwarte peper . . 5 823 388
gepelde rijst
ongepelde rijst 5 7^4 508
rotting . . 11 783 074
suiker . . 390 224 708
tabak (voor de Inl. markt) . . , . 870 756
tabak (andere) . . 20 306 354...”
|
|