1 |
|
“... door de breking der zonnestralen, hier sterk te
voorschijn roepen. Geen druppel regen drenkt over dag den
dorstigen grond, die door de langdurige droogte allerwegen is
gescheurd; geen dauw verkwikt des nachts de aarde, die van
haar groen plantenkleed is beroofd. Tevergeefs ziet de reiziger
uit naar eene koele, beschaduwde plek of naar eene bron, om
zijnen dorst te lesschen. Alleen langs de oevers dér beken en
ook langs groote ravijnen wordt veelal eenig schaduwrijk geboomte
aangetroffen. De paden zijn dikwijls ook door den brand geheel
onkenbaar. Nergens heeft mij die toestand zoo sterk getroffen
als in de uitgestrekte, laag gelegene, gloeiend heete djatibosch-...”
|
|
2 |
|
“...258
bonden, steekt de middelste, de Korintji of Piek Tan
Indrapoera, meer dan 1000 M. boven de andere twee
uit. Deze fraaie kegel, uit welks krater nu en dan zware
rookwolken opstijgen, werd in 1877 door Veth en Van
Hasselt, als leden der Sumatra-expeditie, beklommen.
De hooger op steeds smaller wordende paden der wilde
dieren — olifanten tot 1500M., rhinocerossen tot
2500 M., en hooger de Sumatraansche antilopen —
werden gevolgd; op 3000 M. overschreden de reizigers
de boomgrens en daarna doorkruisten ze struiken en eene
Alpenflora, welke tot aan den top, op bijna 3700 M.
hoogte, reikte. De Korintji is het toppunt van Sumatra.
Het water der noordzijde van deze vulkaanrij gaat naar
de Sangir, welke in de Batang Hari valt. Deze ri-
vier neemt al het water op van het zuiden der Pa dang-
sche Bovenlanden. Haar stroomgebied gaat hier in
het westen tot den Boekit Barisan, in het noorden tot
het scheidingsgebergte met het gebied der Koeantan,
dat we met Veth den naam Midden gebergte zullen
geven...”
|
|
3 |
|
“...259
sluitingsdam thans door de Goemanti, eene groote zij-
rivier der Batang Hari, langzaam wordt doorgeknaagd;
het ligt nog iets hooger dan het Baroeh meer, maar heeft
slechts eene grootste diepte van 44 M. Het Midden ge-
bergte, in het westen tot ruim 2000 M. hoog, daalt
oostwaarts; in het oosten gaat eene der indeukingen, de
aangewezen plaatsen voor wegen en paden, zelfs tot 450
M. Langs Alahan Pandjang gaat de eenigste groote
weg er met eene pashoogte van 1625 M. over; hij ver-
bindt het dal van S o 1 o k met dat der boven-Batang Hari.
Deze ontspringt even ten westen van het Atas meer en
volgt het lengtedal aan den oostvoet van den Boekit Ba-
risan. Yerder zuidwaarts, als die hoofdstroom het heeft
verlaten, stroomt de Seliti er door, welke bij Mo ear a
Laboe, waar de hoofdweg eindigt, door een dwars dal
naar het oosten ontwijkt. Wanneer de Batang-Hari ach-
tereenvolgens de Seliti, de Goemanti en de Sangir heeft
opgenomen, verlaat zij de Bovenlanden, maakt in de On-
afhankelijke Landen...”
|
|
4 |
|
“...dat door De Groot naar den
eersten mijnconcessieaanvrager van N.-L werd benoemd,
en Selandoe, vóór de oostkust, waar de zeeroovers
vroeger hunne dooden begroeven.
De eenige plaats van beteekenis is de hoofdplaats
Tandjoeng Pandang, in 1851 naar eene rotskaap in
de nabijheid zoo benoemd; vóór dien tijd heette ze Tand-
joeng Goenoeng.
De Inlanders woonden vroeger over het geheele ei-
land verspreid en legden, bij wijze van roof bouw, telkens
nieuwe ladangs aan; nadat er wegen — n.1. breedevoet-
paden , welke men ook te paard kan passeeren — waren
gemaakt, hebben wij hen genoodzaakt, hunne oude woon-...”
|
|
5 |
|
“...en sluikharig.
Vroeger lagen alle dorpen op bergtoppen, thans nog sommige.
Wat verder zuidoostwaarts liggen de Watoebella
eilanden, samen 2 □ mijlen groot, welke, volgens
Riedel, kristallijne sohiefers bevatten; alleen Tioor
heeft eenen vulkaan, welke volgens Valentijn in 1659 eene
hevige uitbarsting had. Op alle eilanden vindt men
klapperbosschen, welke op de koraalrotsen uitstekend tie-
ren. De dorpen lagen vroeger alle op de hoogste punten
dezer rotsen en waren alleen langs smalle, steile paden,
met behulp van ladders en bruggen over de gapende
kloven te bereiken; later, toen hier de muskaathandel
bloeide, zijn ze gedeeltelijk naar de kust verlegd. De
bewoners zijn licht gekleurd en hebben sluik haar; ze
bereiden veel kokosolie, welke ze aan de Boegineesche
kooplieden verhandelen. De drie groepen staan onderden
adsistent-resident van Banda.
B. DE NOORDELIJKE GROEP.
§ los. Deze bevat:
van^d”9 ** Soela en Obi eilanden, welke we hier
eilanden der samen nemen èn om de ligging èn overeenkomstig...”
|
|
6 |
|
“...tegen het vloedwater te beschermen, zijn ze
alle omgeven door dijken; ze moeten dus polders ge-
noemd worden. Hier en daar zijn de dijken zelfs tot
3 M. hoog. De loostrench, welke rondom de geheele
plantage loopt, is tot 4 a 5 M. diep; de groote slooten,
trekkers geheeten, loopen er op uit en op deze de
kleine slooten. Het hoofd der plantage bewoont eene echt
Oud-Hollandsche buitenplaats, met bordes, hoog opgaand
dak, bloemperken in het front en vaak meer of minder
geschonden beelden langs de paden van den tuin. De
verdere gebouwen vindt men over de oppervlakte der
plantage verspreid. De korjalen — uitgeholde boom-
stammen — en andere vaartuigen liggen aan den steiger
gemeerd, liefst grootendeels onder water ter bescherming
tegen de hitte; van den steiger gaan lanen van palmen,
mango’s, tamarinden of oranjeboomen naar het huis des
planters. Iedere plantage heet in Suriname effect; de
gronden voor het aanplanten van voedingsmiddelen voor het
werkvolk worden kostgronden genoemd. De kleinere...”
|
|