1 |
 |
“...207
werd door de sterkten bij Oengaran, Salatiga, Bojolaü en
KLaten gedekt.
Drie jaren vroeger had de Compagnie ook een verdrag
met den sultan van Bantam gesloten. Deze had hare hulp
gevraagd in eene erfopvolgingsoorlog en stond als loon
daarvoor in genoemd jaar zijn rijk, met inbegrip der Lam-
pongsche districten op Sumatra, aan haar af, om het
daarna als leen terug te ontvangen. Bovendien werd er
bepaald, dat voortaan al de peper van zijn rijk tegen
een en bepaalden prijs aan de Compagnie moest worden
geleverd.
Daarmede was geheel Java in hare macht, behalve alleen
Balambangan in den Oosthoek, dat nog steeds den
islam zooveel mogelijk buitensloot en de heerschappij van
Bali bleef erkennen; voor zeeroovers en andere vijanden
van de Compagnie was het eene welkome schuilplaats.
Maar ook dit rijkje viel in 1777 en te Banjoewangi werd
het fort Utrecht gebouwd. Nog zoo weinig was daar toen
de islam doorgedrongen, dat de Compagnie er heidensche
regenten, van de Balambangansche vorsten afstammende...”
|
|
2 |
 |
“...252
moeten den bodem fijntrappen. Alleen in de buurt der
hoofdplaats besteedt men er wat meer zorg aan. Yan de
cultures verdient die van peper vermelding; ze neemt
gaandeweg toe en is reeds eenige eeuwen belangrijk; de
ladingen peper, welke de O.-I. Compagnie vroeger van
den sultan van Bantam, den ouden leenheer der Lam-
pongsche hoofden, ontving, waren meestal „van den
Overwal.” De rijke pepertuinen van Sebesi werden
in 1883 met asch en lava bedekt (zie § 44).
Het gebied der boven-Semangka, gemiddeld 900 M.
hoog, is het eerste der Sumatraansche puimsteen-
tuf-plateaux (zie p. 247). Het is gezond en vrucht-
baar en begint tabak op te leveren, ook voor den handel;
het tuf werd in hoofdzaak door den Besagi geleverd.
Door eene smalle strook is dit plateau verbonden met
dat der boven-Ogan, hetwelk zich tot bezuiden de
Ran au (— het meer) uitstrekt; hier ligt het tuf op 700
M. hoogte en daalt noord- en noordoostwaarts tot 260 M.
De krater, welke het tuf leverde, lag waarschijnlijk op
de plaats...”
|
|
3 |
 |
“...misschien zijn ze nako-
melingen van door de Spanjaarden ingevoerd vee.
Borneo is overal zeer rijk aan apen en heeft zelfs vele
eigene soorten; de merkwaardigste is de proboscisaap,
welks lange en vleezige neus hem veel op eenenmensch
doet gelijken, en verder de orangoetan(=r boschmensch)
of majas (zie p. 312), naast den gorilla de grootste
der thans levende apen. De majas leeft in alle boschrijke
laagvlakken, vooral in de groote, moerassige wouden der
noord- west- en zuidkusten. Ook op Borneo is de Lam-
pongsche aap afgericht tot het plukken van kokosnoten.
«...”
|
|