1 |
 |
“...geheeten, is ongetwijfeld het belangrijkste eiland
van Insnlinde en zelfs van de geheele aarde.
Hoewel slechts 4maal zoo groot als ons land (2314
□ M.), voedt het eene bevolking van meer dan 20
millioen zielen; vooral in dit opzicht kunnen de groot-
ste eilanden der aarde zich op verre na niet met Java
meten (Nieuw-Guinea V2 millioen, Bornèo 3 milli-
oen, Madagaskar 272 millioen, Sumatra 3 millioen).
De beide Spaansche eilanden Cuba en Luzon, respec-
tievelijk 2160 en 2000 □ M. groot, zijn dus weinig klei-
ner dan Java, maar het eerste telt slechts l1/, millioen,
het tweede waarschijnlijk nog geen 3 millioen bewoners. In
Insulinde is het overwicht van Java reeds van eeuwen her •
op oude kaarten en in oude berichten vindt men nu eens
Sumatra, dan eens Borneo of Ball als Java minor (—
klein-Java) aangeduid; in den bloeitijd der Hindoe-rijken
op Java waren aan dit eiland onderworpen: Bali, Lom-
bok en Soembawa; een Banda eiland, Ceram en misschien
Temate; het Nederlandsche deel van Borneo; de Riouw-...”
|
|
2 |
 |
“...bovenloop van deze rivier en dien van
de Tji Manoek (= vogelrivier) vindt men een viertal
grootere en kleinere plateaux, welker natuur en wording
groote overeenkomst vertoont. Eenmaal waren ze alle vier
meren, welke door eene erosiekloof in den bergrand
langzamerhand zijn leeggeloopen, maar welker vroeger
bestaan nog door vele plassen (sitoe’s) en moerassen
(rawah’s) wordt bevestigd. In den natten moesonover-
stroomen ze soms voor een aanzienlijk deel. De bodem
bestaat uit eene roodachtige, vette klei.
Het grootste en belangrijkste is het plateau van
Bandoeng (zie kaart Y); twee kleinere in het zuiden,
dat van de rawah Tegal en dat van Pengalengan,
hebben hierheen hunne afvloeiing. Aan de noordzijde
wordt deze hoogvlakte, welke 9 uren gaans lang en 4
uren gaans breed is en in de laagste deelen 700 M. boven
den zeespiegel ligt, afgesloten door eenen vulkanischen
rug, welke de Preanger van Krawang scheidt en waarin
zich een drietal toppen boven 2000 M. verheffen, o. a. de
vulkanen Boerangrang...”
|
|
3 |
 |
New Page
“...de gezond-
heid nadeelig.
De kustmoerassen zijn hier, als overal in de vlakte, zoo
goed als onbewoond; alleen aan de oevers en monden der
groote en kleine rivieren, welke voor de besproeiing der
sawahs zeer belangrijk zijn, wonen mensehen. Aan de
Tji Dani ligt Tangerang, met veel Chineezen eneenen
drukken pasar; even beneden de stad verbindt de Mo oker
vaart de rivier met de Tji Liwong.
Verder zuidwaarts stijgt de bodem langzaam en is dicht
bevolkt; de rivieren hebben in de vette, roodachtige klei
vaak vrij diepe beddingen. De eenige belangrijke plaats
in het zuiden is Buitenzorg, welks geschiedenis we
reeds kennen. Het heeft een uitgebreid Chineesch kamp.
Aan den rechteroever der Tji Liwong vindt men er den
bekenden Botanischen tuin, aan welken voor pro-
ducten uit hoogere zonen een vijftal bergtuinen, ge-
legen op eene hoogte van 1000 tot 3000 M., zijn toege-
voegd. Hij werd in 1818 door den Gouverneur-generaal
van der Capellen aangelegd; de bekende directeur Teys-
mann ontdekte er o...”
|
|
4 |
 |
“...167
huurders der Vorstenlanden — in 1886 ruim 675000 K.G.
gekweekt. Yoor de Inlandsche markt kweeken de
Javanen tabak tot hoog in ’t gebergte, vooral in Kadoe
en Bagelen; deze wordt meestal door de Chineezen opge-
kocht en uitgevoerd. West-Java is door zijn vochtiger
klimaat veel minder geschikt voor deze cultuur dan Oost-
Java. Vooral op zandige kleigrondën met veel humus
wil de tabak goed voort, niet op zware klei- en losse
zandgronden. Die van Rembang is altijd gestippeld, waar-
schijnlijk het gevolg der zonnewarmte, welke in de als
lenzen werkende dauwdroppels zich ontwikkelt.
|' ® Dö twee hoofdcultuurproducten der gematigde zone zijn
1 J-sG i_ n a • . .
wfdcuituur-k0ff1 e en thee.
'roductmder 1- Koffie. De koffieheester heeft kruiswijze, hori-
gematigde zontale takken, welke veelal neerhangen en is 3—6, soms
ZZÏttlr 10 M- hoog' mï groeit in Kaffa, Enarea en Schoa,
| der dus ten zuiden van Abessynië, in ’t wild en werd in de
koele zone. 15e eeuw uit Oost-Afrika overgebracht naar Temen...”
|
|
5 |
 |
“...246
roodbruin gekleurde klei, welke rijk is aan soda-, kalk-
en potaschzouten en uitstekend geschikt voor sawah-ter-
rassen, koffietuinen, kaneel-, suiker- en kinaplantages.
Op het niet ontgonnen deel, met zware wouden bedekt,
vindt men dikke lagen verweerd gesteente.
De groote vulkanische spleet (zie kaart XI) volgt
overal het hoofdgebergte'en tevens de andesietspleet
en de opheffingslij n der miocene eilandenreeks
voor de westkust; hoewel het noordelijk deel nog bijna
onbekend is, heeft Verbeek op deze spleet toch reeds 38
vulkanen aangewezen en meerendeels beschreven; twaalf
dezer vulkanen zijn tevens snijpunten van dwarssple-
ten, van welke vooral I en VI (zie kaart XI) eene zeer
levendige vulkanische werking vertoonen; ze loopen alle
naar het noordoosten, oostnoordoosten of oosten en staan
dus min of meer loodrecht op de hoofdspleet. Van de
67 vulkanen zijn er slechts zeven werkende; van deze
liggen zes op de hoofdspleet, terwijl de Merapi op de
negende dwarsspleet is gelegen; de meest...”
|
|
6 |
 |
“...248
der Padangsche Benedenlanden en Tapanoeli. Ze bestaan
alle uit puimsteentuf, augiet-andesietbrokten en ro'ode
klei en zijn tegen bet einde Tan den diluvialen
tijd drooggelegd. Afhelling hebben ze bijna niet en de
rivieren maken er gemakkelijk diepe kloven in, welke
door nastorting langzamerhand breeder worden, maar hare
loodrechte wanden ook dan nog behouden. Langs de
rivieren vormt het tuf terrassen tot 20 a 40, ja zelfs
tot meer dan 100 M. boven den tegenwoordigen hoogsten
stand.
5. Het alluvium van Stimatra wordt vooral in ’t
oosten gevonden. Daar vormden de rivieren zeer uitge-
strekte delta’s in de ondiepe straat van Malakka en in
de eveneens ondiepe Java-zee; ze bestaan uit fijn zand
en zachte klei. Aan de westkust vindt men alleen kleine
alluviale kustvlakten, welke echter zeer moerassig zijn
door den, gewoonlijk tot 2 a 3 M. hoogen dam van
zeezand, dat de westenwinden hier als een begin
van duinvorming op het strand voeren; achter dezen
dam wordt het water der kleine riviertjes...”
|
|
7 |
 |
“...behoort dus in het westen tot
de Masang, in het oosten tot de Koeantan. Juist op
de waterscheiding tusschen beide en dus op de hoofdwa-
terscheiding van het geheele eiland ligt Fort de Koek,
op eene hoogte van ruim 900 M., zoodat de klapperboomen
hier bijna niet willen tieren. De puimsteentuffen dezer
vlakte liggen bijna horizontaal; men vindt er dikwijls af-
geronde stukjes graniet en schiefer in. Het tuf, meestal
met augietandesietbrokken vermengd, levert bij verweering
eene zeer vruchtbare klei. Het is meerendeels van den
Merapi afkomstig, waardoor het plateau eene geringe afhel-
ling naar het noorden heeft. De dikte der tuflagen is bij
Fort de Koek stellig meer dan, 80 M. De rivieren, zoo-
wel die van het Masang- als hét Agamgebied, hebben zeer
diepe ravijnen uitgeschuurd, o. a. de Sianoq, de eigen-
lijke bovenloop der Masang, welke in een meer dan 80
M. diep bed voorbij Fort de Koek stroomt. Een deel van
haar dal is bekend als Karbouwengat, daar van de...”
|
|
8 |
 |
“...langs de rivieroevers. Buiten deze is de
geheele vlakte eene s t e p p e;. de alang-alangvelden vor-
men hier ware grasoceanen en herbergen groote troepen
olifanten en herten, ook den ma was (orang-oetan). Heete
westen- en noordwestenwinden met een Föhn-karakter ma-
ken door hunne hitte en droogte het verblijf hier zeer
dikwijls onaangenaam; ze waaien soms weken aaneen en
jagen het bruingele stof der vlakte in dwarrelende wol-
ken omhoog. In den regentijd is al het water der Pane
bruingeel van de klei. Bij Pertibi vindt men drie ruïnen
van Boeddhatempels van gebakken steen; ook de taal der
bewoners draagt veelvuldige blijken van Hindoeschen in-
vloed.
De Bila ontspringt op den Doloq Marija, in het
oostelijke gebergte bij den boven-Taro en stroomt daarna
over, of liever door het plateau van Garoga. Deze
vrij effene, zeer vruchtbare, humusrijke vlakte, aan de
randen met veel woest natuurschoon, is 13 a 14 uren
gaans lang en 3 a 4 uren gaans breed; de hoogste deelen...”
|
|
9 |
 |
“...3 M. Toch is het voor de talrijke
kleine rivieren van den Barisan een hinderpaal en be-
vordert in hooge mate het ontstaan van strandmoe-
rassen. Ook de koralen bouwen hier druk op de
talrijke kleine eilandjes, welke zich zelden meer dan 2
a 3 M. boven den zeespiegel verheffen; deze hoogte be-
reiken de koraaleilandjes der oostkust nooit, wat een
bewijs voor de nog steeds voortgaande verheffing van het
westen van Sumatra is. Behalve alluvium vindt men
langs het gebergte veel zeediluvium, roode klei, vooral
uit vulkanisch gesteente afkomstig.
In de residentie Benkoelen (bang koelon = west-
kust) is de westhelling van den Barisan zeer steil en
daardoor de vlakte breeder dan de kaart doet vermoeden,
vooral het middelste gedeelte. De zijtakken van het ge-
bergte komen bijna nergens aan zee; het heuvelland stijgt
zelden boven 100 M. De tallooze riviertjes zijn alleen
voor vlotten en kleine prauwen te gebruiken; voor de
monden staat echter eene hevige branding. Aan den
Ylakken Hoek beginnende...”
|
|
10 |
 |
“...290
1. het zeediluvium, in hoofdzaak bruinroode klei
met veel rolsteenen van. vulkanisch- en oud-andesietma-
teriaal. Het beslaat zoowel het grootste deel der Lampong-
sche districten als Palembang en is ook verder noordwaarts
reeds op verschillende plaatsen aangewezen; aan de west-
kust werd het reeds hier en daar genoemd. In het oosten
der Lampongsche districten, o. a. ten oosten van den
Radja Basa, vindt men ook witte tuffen, eveneens uit
zee afgezet; ze zijn klei- en kaolienachtig en wel als
schrijf krijt te gebruiken. Slechts zeer zelden verheft
zich het zeediluvium boven 200 M.; in het kwartaire tijd-
vak moeten we ons dus de zee + 100 vademen hooger
denken dan thans, zoodat Sumatra als eene bergstrook
van niet meer dan 10 a 15 uren gaans breedte zich uit
het water verhief. In Zuid-Sumatra beslaat dit zeediluvium
dus eene veel grootere oppervlakte dan het bergland; de
hoogtelijn van 100 M. gaat, zooals we vroeger zagen,
over Lahat en dicht langs Tebing-Tinggi. Over het al-
gemeen...”
|
|
11 |
 |
“...307
Engano, 23 □ m. groot, verheft zich tot ± 400 M.
en is door riffen ontgeven; binnen deze is het vaarwater
vrij veilig en zelden dieper dan 5 vademen; op de riffen
staat eene zeer hevige branding; voor de mondingen der
kleine rivieren zijn de voornaamste toegangen naar binnen.
De bergketen, doorgaans 200 M. hoog, loopt noordwest-
zuidoost; de roode klei der zeer kleine vlakten is niet
zeer vruchtbaar; ze draagt echter veel kokospalmen. Het
aantal bewoners bedraagt thans nog geen 1000; ziekten
en oorlogen tusschen de verschillende soekoe’s of deelen
er van hebben dat zeer verminderd. Hunne afkomst staat
niet vast. Behalve een hoofddeksel van schors kleeden
ze zich bijna niet en hebben letterschrift noch tijdreke-
ning; hunne hutten hebben soms den vorm van bijen-
korven.
Engano behoort tot de residentie Benkoelen; al de
andere eilanden, behalve Poeloe Babi, zijn deelen van
het gouvernement Sumatra’s Westkust.
H. Het klimaat, de flora, de faima en de bevolking
van Sumatra.
§ 54. Evenals...”
|
|
12 |
 |
“...o.
a. eenen olifantstand, welke op eene verbinding met die
deelen van het vastland wijst. Echter hebben enkele
soorten alleen verwanten op Malakka, Sumatra en Borneo,
zooals b. v. het Bangkasche eekhoorntje, wat dus op een
langdurig isolement wijst, tenzij we hier bewaarheid
vinden, dat vooral op kleine eilanden het isolement be-
trekkelijk spoedig tot eene wijziging der soort leidt.
De kern van het schiereiland Malakka bestaat, min-
stens tot 5° N. B., uit graniet, dat op vele. plaatsen
door klei schiefer', kleisteen, zandsteen en kleihoudend
bruinijzererts overdekt is. In deze lagen heeft men tot
dusverre nergens versteeningen gevonden. Kalk is niet
voorhanden. Op vele plaatsen wordt uit het berggruis
stroomtinerts gewasschen. Door de smalle land-
engte van Kr ah is het schiereiland met Achter-Indië
verbonden. Reeds lang denkt men er aan, deze engte,
welke slechts 30 M. hoog is, door te graven of er althans
eenen spoorweg over te leggen; de vaart langs Zuid-Azië
naar China en Japan zou...”
|
|
13 |
 |
“...in Nederland, welke grootere voordeelen voor
zich verlangt, onwettig verklaard en eene nieuwe concessie
is nog niet verleend.
Het klimaat van Blitong komt met dat van Bangka
overeen. Door de geringe oppervlakte bespeurt men van
land- en zeewinden niets. De wouden, welke veel houts-
kool leveren voor de tinsmelterijen, wisselen, veel meer
dan op Bangka, met alang-alangvelden af. Deze grasvlak-
ten heeten padangs; ze komen nooit op graniet, maar
alleen op zandsteen met veel kiezelzuur en weinig klei
voor; enkele zijn door boschbranden ontstaan. De Inlander
verbrandt namelijk gedurig de nieuw ontstane flora, om
herten te lokken, welke gaarne de houtasch oplekken;
deze worden dan in strikken en netten gevangen. Door...”
|
|
14 |
 |
“...352
de padangs en de zand- en moerasvlakten aan de kust is
meer dan x/7 deel van het eiland geheel van onwaarde
voor eenige cultuur. De landbouw bepaalt zich tot ge-
brekkig ingerichte ladangs; de bodem is niet vruchtbaar
en bevat dan ook meestal meer kiezelzuur en ijzerver-
zuursel dan in bouwland wenschelijk is; alleen waar klei-
steen, kleischiefer of kleizandsteen voorkomt, is hij beter.
Hier en daar vindt men eetbare nestjes; aan de kusten
vischt men tripang en eetbaar zeewier, het reeds meer-
malen genoemde agar-agar. De bijen leveren honig en
was; naast deze insecten moeten de vele witte mieren en
muskieten genoemd worden. De doejong, eene zeekoe,
welke des avonds op het strand gras komt eten, wordt
door de inboorlingen geslacht en gegeten. De Chineezen
eten ook de ± 10 M. lange sawahslang, welkeinhunne
rijstpakhuizen des nachts veel ratten en muizen vangt en
zich des daags onder de rijst verbergt.
Van de kusteilanden moeten nog genoemd worden:
Kalmöa, tegenover de hoofdplaats, waar...”
|
|
15 |
 |
“...359
gesteente, n.1. gabbro, goud en diamanten, soms
ook platina; in den Zuidoosthoek vindt men zoowel
het goudrijke Pa sir als het diamantrijke Koesan.
Het alluvium beslaat ± % van het geheele eiland;
een groot deel er van staat in.den regentijd onderwater,
een deel zelfs bij iederen vloed. Waar het moerasland
ophoudt, rekent men, evenals op Sumatra, het diluvium
te beginnen. Bij B and j er ma sin ligt de humusachtige
klei van het alluvium tot 30 M. diep.
§ 66. De bouw van het eiland maakt den invloed der zee tot
Klimaat, binnenste deelen van Borneo zeer aanzienlijk. Yan
pra en J
fauna, den bijna ronden omtrek gaat de zeewind met tamelijke
kracht naar binnen tot in het centrale hoogland, waar de
luchtstroomen elkaar onder allerlei hoeken ontmoeten;
vooral de strekking der bergketens bepaalt hunne richting.
Nevel- en dauwvorming zijn ook in het binnenland zeer
gewoon; de hooge bergen hullen zich na zonsondergang
in wolken en zijn tegen den middag vaak geheel onzicht-
baar, om eerst tegen...”
|
|
16 |
 |
“...het deltagebied der Kapoeas en het stroom-
Montrado &ebie(i der Landak rivier en der Sanggouw gescheiden
en vlakte van Sambas en Montrado is de Sambas,
*gemng. welke op die gebergten hare bronnen heeft. Het grens-
gebergte met Serawak is bijna geheel onbekend (zie p. 393);
van dat tusschen Sambas ten noorden en Mampawa en Lan-
dak ten zuiden is in den laatsten tijd het westelijk deel door
den mijningenieur Yan Schelle onderzocht, in kaart
gebracht en beschreven. De oudste vorming is hier vooral
klei- en kiezellei, afgewisseld met zandsteen en
enkele conglomeraatbanken. Het leigesteente is
waarschijnlijk devonisch; de weinigepetrefacten, welke
op een paar plaatsen zijn gevonden, hebben nog niet tot
een afdoend resultaat geleid. De hoofdrichting der lagen...”
|
|
17 |
 |
“...372
is oost-west, soms zuidoost-noordwest en hare helling is
vaak zeer steil. Aan den zuidkant rust op de leiformatie
tertiair gesteente, n.1. zandsteenen, kleileien en klei-
steenen, een deel van het groote tertiaire bekken
der Kapoeas; dat gesteente ligt bijna horizontaal. Op
enkele plaatsen vindt men kalksteen in strooken, 'waar-
schijnlijk oude kustriffen. De oude leivorming is op vele
plaatsen doorbroken door graniet, dioriet, gabbro,
diabaas en melafier; het eerste vormt meestal het
hoofdmassief der gebergten en bovendien vele alleenstaande
bergen, -welke den koepelvorm vertoonen. Deze eruptieve
gesteenten zijn dé middellijke of onmiddellijke oorzaak
der verschillende ertsafzettingen; ze bevatten meestal goud
en ertsen.
De westelijkste punt van dit bergland en tevens van
geheel Borneo is kaap Batoe Blad, een der min of
meer geïsoleerde voortoppen van dit gebergte, dat eerst
in het Sanggouw of Tengahan gebergte — op
zeekaarten Montrado gebergte geheeten — eeneaan-
eengesloten keten...”
|
|
18 |
 |
“...519
streken inde de sultan vroeger op groote hongitochten
zijne schatting; vandaar zijne groote vloot van kora-
kora’s (lett. = schildpad, naar den tragen voortgang;
dit, oorspronkelijk Arabische, woord luidt in onze taal
kraak); sedert 1861 zijn zulke hongitochten alleen met
speciale vergunning van den Gouverneur-generaal ge-
oorloofd.
Mareh of Pottenbakkers eiland, waarschijnlijk
een overgebleven deel van eenen ingestorten vulkaan en
genoemd naar de aardewerkindustrie, waarvoor men er
goede klei vindt; overigens leven de bewoners van visscherij.
Motir, een vulkaankegel met slechts weinig bewoners.
Makjan, iets kleiner dan Ternate; de vulkaan ver-
nielde in 1861 geheel of gedeeltelijk niet minder dan 15
negorijen en teisterde met zijne asch en zijn zand zelfs een
deel van Halmaheira. De equator gaat dicht langs de
zuidkust.
Kajoa, een vulkaan met eenige Mohamedaansche be-
woners; ten westen er van liggen de onbewoonde Groe-
aritji eilanden.
Bat jan en omliggende eilanden, welke door straat...”
|
|
19 |
 |
“...eilanden voorkomen. Deze eilandvorming is in den midden-
loop veel geringer.
Daar deze opvolging van gesteenten in den beneden-,
midden- en bovenloop der rivieren ook voor de andere
stroomen van Suriname geldt, kan men dus van boven
naar beneden drie geologische vormingen onder-
scheiden, n.1.:
a. eene uitgebreide granietformatie, welke in het
oosten tot 5° N. B. gaat, en in het westen iets meer
zuidwaarts ophoudt;
b. eene streek van archeïsche gesteenten, vooral kwart-
sieten, kwartsietschiefërs en klei, welke tot de
huronische periode (zie § 4) behooren, en west-oost
loopen, met eene geringe afwijking naar het noorden,
evenals a; „
c. het alluvium, dat dus oostwaarts steeds smaller
wordt. Aan den linkeroever der Maroni is het nauwelijks
5, bij de Suriname 11, bij de Coppename ruim 12 en
bij de Coraatijn wel 15 uren gaans breed.
Deze drie verschillende geologische formaties vormen
te zamen een langzaam hellend vlak. In het gebied van
c. vindt men slechts op enkele plaatsen eenen heuvel,
meestal...”
|
|