1 |
 |
“...verwerkt; natte velden
geven wel dubbel zooveel als droge.
Na den oogst worden de waterplassen der sawahs,
achtergebleven besproeiingswater, wel voor de kunstma-
tige vischteelt gebruikt. Op de volksgezondheid werken ze,
vooral wanneer het water niet nu en dan ververscht wordt,
nadeelig; de miasmen, welke er bij het opdrogen uit op-
stijgen, veroorzaken de gevreesde „sawahkoortsen.
Rijst bevat te weinig kleefstof, om er brood van te
bakken. De Maleiers gaan ze op eenen cilindervormigen
koperen ketel (dongdang) met kokend water, in bam-
boe- of rotanmandjes, stoomen; de stoom maakt namelijk
de rijst gaar.
Daar de kinderlijke fantasie der Maleiers ook de rijst
met eene ziel toerust, namelijk tot woonplaats maakt van
dewi Sri, de echtgenoote van Yishnoe, een der
drie góden van het Brahmanisme (§ 33), wordt ze in alle
opzichten als bezield wezen behandeld; vandaar de hon-
derden plechtigheden en feestelijkheden, welke bijna overal
in Indië met den rijstbouw verbonden zijn en waarin het
bijgeloof...”
|
|
2 |
 |
“...die aan den top kwam alleen zand en
asch, terwijl ze aanhoudend zware dampen uitstooten; de
Inlanders brengen deze,.misschien niet ten onrechte, in
verband met een donkerblauw meertje aan den oostvoet,
dat ze tevens beschouwen als de woonplaats der Dewi
Batoer (dewi '= godin), terwijl in den berg de Dewa
Batoer (dewa =: god) woont. Aan den zuidvoet van
den centralen top ligt het dorp Ba, to er, met eenen be-
roemden tempel, als elders op Bali Eoemah Dewa
(= woning der góden) geheeten. In den ketel om den
top heen hangen de wolken gedurende den regenmoeson
soms weken aaneen, zonder dat de zon doorbreekt en
helpen de zware dampen uit den krater den hemel ver-
duisteren ; hevige wind komt hier zoo goed als nooit voor.
Zuidzuidoost van den Goenoeng Batoer ligt de 3200 M.
hooge Goenoeng Agoeng (= groote berg) of piek
van Bali, door eene smalle en diepe kloof van den
Goenoeng Abang gescheiden. De ingesneden top is kaal;
bij den krater hebben de Inlanders eene heilige bidplaats.
Ten oosten van...”
|
|
3 |
 |
“...261
noordoostelijke richting nog den Seraboengan en den
Gadang. De eerstgenoemde deed door centrale in-
storting (vgl. Krakatau p. 233) het groote meer Ma-
nie n dj o e ontstaan; het is 3 uren gaans lang en half
zoo breed; de grootste diepte van den ketel is 157 M.;
de oude mantel verheft zich thans tot ± 700 M. boven
het meer, dat op 460 M. hoogte ligt en door eenenauwe
kloof in den westrand afvloeiing heeft; de rivier heet
Antokkan; ze gaat naar de westkust en erodeert den
mantel steeds dieper; tufachtige afzettingen wijzen hier
en daar oude oeverlijnen aan, 50 M. boven de tegenwoor-
dige ; een schiereiland aan den westoever is het overschot
van den rug, welke eenmaal de twee kraters scheidde.
Aan den westvoet reiken de mantels van den Maniendjoe
vulkaan en den Singallang tot aan zee en werden in het
kwartaire tijdvak deels onder water afgezet; vandaar de
flauwe helling dier deelen. Yan den sterk geribden Se-
raboengan, naar gissing 2000 M. hoog, is de Maniendjoe
vulkaan gescheiden door...”
|
|