Your search within this document for 'ke' OR 'tal' resulted in 20 matching pages.

You can restrict your results by searching for ke AND tal.
1

“...91 eersten behooren tot denzelfden krater; totopaanzienlijke hoogte wisselen de weelderige oerwouden met hunne dikke humuslagen met natte rijstvelden en hooger op met kof- fietuinen af. De eenigste bekende uitbarsting is die van 1699, berucht door de groote banjirs, welke er het gevolg van waren. De Tji Liwong, welke uit het zoete kra- termeertje Telaga Warna (= gekleurd meer), gelegen in den zadel tusschen de beide vulkanen, aan den weg van Buitenzorg naar Soekaboemi, ontspringt, voerde toen tal van boomstammen en duizenden lijken van men- schen en dieren af, vormde uitgestrekte zandbanken en deed de kust van Batavia evenveel aanwassen als het vol- gende tiental jaren te zamen. — De zeer samengestelde Gede(h)- groep schijnt reeds bij de eerste uitbarsting twee kraters te hebben vertoond, welker hooge randen thans Pangrango, het toppunt van het geheel, en Seda Eatoe heeten (zie kaart IY); in den rand dier oude kraters verhieven zich later de Mandalawangi en de G e d e (h). Door eene kloof...”
2

“...er onder de nieuw aangevoerde lagen bergpuin bedolven en misschien eenmaal herschapen in bruinkolennesten, zooals men die menigwerf in het gebergte van het binnenland aantreft. De zandsteen der lagere bergen langs de kust is op vele plaatsen bedekt met alang-alang, hetwelk hier de uitgestrektste grasvelden van geheel Java vormt. § 20- Ten oosten van de door hooge vulkanische kegels en bergland mggen omringde plateaux der Preanger zet zich het den-Java.bergland van Midden-Java oostwaarts in een ke- tengebergte voort. Even ten oosten van de grenzen der Preanger zijn hiermede aan weerszijden verbonden de SCHUILIIfö, tropen. 7...”
3

“...plateau ligt het dorp Batoe, met eenen drukken pasar, waar opium en Diëngtabak hoofdartikelen zijn. Het geheele plateau is de noordwestelijke hoeksteen van de heerlijke vallei van Kadoe, welke bijna geheel door vulkanen wordt ingesloten. De vlakte van Kadoe (— laagte), veelal „tuin van Java”, ook wel „Javaansch Arkadië” bijgenaamd, strekt zich met eene geringe breedte van het noordwesten naar het zuidoosten uit en is niets anders dan een vlak geworden lavastroom. In den westrand staan een twee- tal zeer hooge vulkanen, van welke de zuidelijkste zich tot de hoogte van den Etna verheft; ze heeten Sin dor o (ruim 3100 M.) en Soembing (ruim 3300 M.) en worden door de schippers der reede van Samarang, vanwaar ze duidelijk te zien zijn, „de twee gebroeders” genoemd. Op den eerstgenoemden ontspringt uit eene grot te midden van groote trachietblokken de P r o g o, de rivier der vlakte, welke in den lavabodem een vrij diep bed heeft uitge- schuurd; bij Magelang, het centrum der vlakte, stroomt ze...”
4

“...zeezand aanvoert; ook elders, b.v. op Bangka enBli- tong, vindt men dezen toestand terug (§ 63 en § 64). De verschillende grondsoorten, welke in de vlakten en de aangrenzende voorheuvels van het bergland kunnen worden onderscheiden en met het oog op het voorkomen van het landschap de aandacht verdienen, zijn: a. de meer of minder verweerde lavabodem, welke zich aan den voet der vulkanen uitstrekt; b. het kustalluvium, meest van vulkanischen oor- sprong door de verweering der vulkaanhellingen en de tal- rijke vulkanische uitbarstingen, welke zand, asch en andere losse bestanddeelen leveren; c. de fijne vulkanische aschbodem van helder- grijze kleur in de vlakten van Soerakarta en Djokjokarta; d. het losse vulkanische zand, inKediri en elders, dat, evenals de asch, uit de lucht neervalt. Naast deze vier, in hoofdzaak vulkanische bodem- soorten, welker vruchtbaarheid vooral van het gehalte aan veldspaat en van de mate der verweerbaarheid afhangt, moeten nog genoemd worden: e. de bruinachtige, helder...”
5

“...omstreeks 1600 werd te Venetië de eerste suiker geraffineerd. Vooral door het drinken van koffie en thee nam het gebruik van suiker zeer toe. In het algemeen verstaat men onder suiker alles, wat door alcoholische gisting in alcohol en koolzuur wordt ontleed; scheikundig onderscheidt men saccharose en dextrose. Tot de eerste behoort de suiker van sui- kerriet, suikerbieten, kokos- en arengpalmen, ahornen en verschillende zoete vruchten; ook de laatste, meestal druivensuiker genoemd, haalt men uit tal van planten. Riet- en beetsuiker verschillen dus scheikundig niet; eerst in onze eeuw is de laatste de ge- duchte concurrent geworden der eerste, vooral door het streven van Napoleon, om zijn keizerrijk onafhankelijk te maken van koloniale producten, ten einde de groote leverancier, Engeland, afbreuk te doen. Thans is de productie van beetsuiker in de noordelijke gematigde lucht- streek haast even groot als die van rietsuiker tusschen de tropen; zij is de hoofdoorzaak der bekende „suiker- crisis”...”
6

“...althans voor het Europeesche oor. Van wetenschap kan bij de Javanen nauwelijks sprake zijn. Hunne kennis bestaat uit aan de Hindoes en Ara- bieren, in den laatsten tijd ook aan de Nederlanders ont- leende, onsamenhangende en niet verwerkte fragmenten. Van de vrucht van zelfstandig denken kan slechts bij hooge uitzondering sprake zijn. Vroegér grifte men, wat men wilde opteekenen, op boombladeren, later op Chineesch papier. § 35. In bet laatst der 15e eeuw bezweken de twee groote muitbrrid^Hindoe"ri-’ke;i — Modjopahit in het oosten en Pad- onzer jadjaran in het westen — voorde macht van den islam heerschappij, en daarna ontwikkelden zich een aantal Mohamedaansche staten, waarvan Mataram in het oosten en Tjeribon en Bantam in het westen de belangrijkste waren (§ 33). Het tweede erkende eenigermate de opperheerschappij van Mataram; het laatste onderwierp in 1619 Jakatra. Toen waren de Nederlanders, op het voetspoor der Portu- geezen, reeds op Java aangeland. De Oost-Indische Compagnie was in 1602...”
7

“...met het gebied der Koeantan, dat we met Veth den naam Midden gebergte zullen geven. Het begint in ’t westen met het plateau van Alahan Pandjang, dat 15 a 1600 M. hoog ligt, enmet een paar meren, tusschen welke de waterscheiding der beide genoemde hoofdstroomen doorloopt, getooid is, n.1. 1. de Danau di Baroeh, het fraaiste van al de meren der Bovenlanden, 1 uur gaans lang, 1/2 uur gaans breed, ruim 300 M. diep en bijna 1500 M. hoog; het is het diepste der Bovenlandsche meren en vertoont in den ke- tel vorm met zeer steile wanden duidelijk het bekken van eenen ingestorten krater; de kam er om heen ligt tot bijna 800 M. boven het meer, zoodat de vulkaan voor de instorting waarschijnlijk + 3000 M. hoog was; het water van het meer wordt door de Selajoe of Lembang naar het noorden afgevoerd en behoort dus tot het stroom- gebied der Koeantan; 2. de Danau di Atas (= boven- meer), eene door vroegere uitwerpselen van den vulkaan van het vorige meer opgestuwde watermassa, welker af-...”
8

“...onderdanen (zie p. 280). Met hen verwant schijnen de eveneens hei- densche Pasoemahs, in het bergland van Zuid-Sumatra; ze hebben echter, nog meer dan de Redjangs, veel Ja- vaansch bloed opgenomen; hunne tegenwoordige taal is een Maleisch dialect. Ook de bewoners der Lampongsche districten waren oorspronkelijk Pasoemahs, maar hier heeft de vroegere heerschappij van Bantam veel vreemd bloed gebracht, vooral Soendaneezen, met wie ze vele zeden en gewoonten gemeen hebben, terwijl hunne taal behalve tal van Soendaneesche ook veel Javaansche woorden bevat. . Holle (ziep. 182) heeft ook van de talen van Sumatra een overzicht samengesteld. De hoofdtaal, het Maleisch, verdeelt hij in drie dialecten, n.1. het Menangka- bausch, het Midden-Maleisch en het Riouw- Linggasch (zie kaart XH). Het Bataksch heeft even- eens drie dialecten, n.1. het Mandelingsch, het Tobasch en het Daïrisch. Door het Maleisch inge- sloten is het Redjangsch en ook het Mamaqsch en het Beneden-Singkelsch. Yerder hebben we in het...”
9

“...336 en kan nit h.et verweerde deel er van gewasschen worden; ook in de kwartsachtige zandsteenen treft men het in nesten aan. Meestal echter wordt het gewonnen nit het vlakke, jongere terrein der eilanden, waarheen het van de bergen vervoerd is; daarin wordt het gevonden op Singkep, Groot Karimon en Koendoer. Het aan- tal goede ankerplaatsen voor groote schepen is zeer ge- ring; des te gunstiger is echter de toestand voor zee- roovers. Het klimaat is onbestendig en ongezond en de moe- sons zijn niet scherp gescheiden. Er valt veel regen; het maximum van den regen is in October, het minimum in Juni en Juli. De noordwestmoeson is hier noord, de zuidoostmoeson zuid; echter waaien beide zeer ongeregeld. Zware wouden bedekken meestal het gebergte en de weel- derige rhizophorenflora vernauwt steeds meer de smalle straten tusschen de eilanden. Wilde zwijnen en herten zijn algemeen; op Lingga vindt men ook wilde buffels. Het voedsel der bewoners is naast rijst sago en cassave, welke steeds meer...”
10

“...340 § 63. Bangka. kens, ien uitroer van peper, den verkoop van opium en op de veren tusschen de eilanden. Meestal overtreffen de uitgaven de inkomsten. Het eiland Bangka ■— vóór 1851 Ban ka geheeten, maar toen door De Groot (zie p. 346) verbeterd — is ruim Vs X Nederland (237 □ m.) en strekt zich in het algemeen van het noordwesten naar het zuidoosten, met eene lengte van ± 40 uren gaans, uit; de grootste breedte, in het noorden, is ± 20, de kleinste, in het midden, 7 uren gaans. Tal van kleine eilandjes, meest atollen, omgeven het. De ondiepe straat Bangka wordt door het aangroeiende alluvium van beide zijden langzamerhand smaller en tevens ondieper. Bij ebbe loopt rondom het eiland een strook van V2 tot 2 K.M. droog en de diepte- lijn van 5 vademen vergroot het eiland , vooral in het oosten, met een derde. De talrijke klippen wijzen op eene vroegere daling, zoodat hier zeer waarschijnlijk veel tin door de zee wordt bedekt. Thans echter rijzen Bang- ka’s kusten, vooral de westelijke. Rondom...”
11

“...punt is dat, waar de rivier van Landak in de Kapoeas uitstroomt. Daar, vier uren gaans van de kust, vindt men beneden deze uitmonding, rechts van den 400 M. breeden stroom, deKotavanden sultan van Pontianak en diens rijksbestuurder. Zijn rijk werd alhier in 1771 door eenen Arabier, Seid Abdoe’r Rahman, gesticht. Zoo verlaten was echter toenmaals het deltagebied nog, dat deze het noodig oordeelde, zijne prauwen de plaats der nieuwe hoofdstad vóór de stichting met scherp te laten beschieten, om de tal- rijke spoken te verdrijven; naar hen heet de nieuwe plaats nog altijd Pontianak (= spoken). De Kota is door ijzerhouten palissaden en eenen steenen muur omgeven • in de nabijheid er van staat de moskee. Halverwege...”
12

“...industrie-artikelen moeten vooral de reeds genoemde bandongs, waarmede men in den regentijd de rivieren opvaart, genoemd worden. Sedert 1877 vindt men hier een dok voor kleine repa- raties van • Gouvernements- en particuliere vaartuigen. Aan de deltakust ligt maar ééne nederzetting van eenige beteekenis, n.1. de Boegineesche stichting Soengei- kakap, ten westen van Pontianak. De geheele zuide- lijke helft der deltakust heet Koe boe, naar het gelijk- namige plaatsje; het heeft nauwelijks een 1000 tal Maleische en Arabische bewoners. Noordwaarts zet zich de alluviale vlakte voort tot de ■...”
13

“...438 den zuidoostmoeson aangevoerd, wordt in de kuststreken voor de zeer productieve sawahs gebruikt; hooger op kweekt men djagoeng, beste koffie, groenten, aardvruchten en, in de buurt der hoofdplaats, prachtige druiven; djagoeng is het hoofdvoedsel in de Makassaarsche landen. De hoofdplaats heet Bonthain (Bantaëng) en heeft eene goede reede met 4 a 8 vademen water; de handel, met Inlandsche prauwen gedreven, is vooral naar Saleijer en Makasser gericht; onder de 4000 zielen bevinden zich een 100-tal Chineezen en evenveel afstammelingen van Europeanen; de laatsten, althans in naam, Christenen. Achter de hoofdplaats stijgt het land zeer spoedig; een der kustriviertjes vormt niet ver van Bonthain eenen water- val van 80 M. hoogte. In den achtergrond tronen de toppunten van Celebes; Lokka, op 1300 M. hoogte tegen de zuidhelling van het gebergte gelegen, wordt door Europeanen wel eens als herstellingsoord gebezigd. De oosthelling van het zuidelijke bergland, tusschen welks boschrijke ruggen de...”
14

“...de Spaansche helft van den aardbodem (zie p. 419) hadden betreden en zond daarom Magelhaan uit , dit te onder- zoeken ; Sebastiaan del Cano, die na Magelhaans dood (zie p. 419) het bevel overnam, kreeg den kruid- nagel en den muskaatnoot, als de twee hoofdspece- rijen, in zijn wapen. De fauna heeft een Nieuw-Gruineesch karakter, althans wat de zoogdieren betreft. Yan de Maleische vormen komen hier zeer weinige voor; tot deze behooren de tal- rijke herten, welke op alle groote en op zeer veel kleine eilanden voorkomen, maar zeer waarschijnlijk door de Maleische kolonisten hierheen gebracht zijn. Op geen der eilanden komen apen voor, uitgezonderd de staart- looze hondsaap van Celebes, terwijl op Boeroe de babi- roesa van dat eiland wordt gevonden. Yarkens komen op al de eilanden veel voor en enkele zijn misschien eigene soorten. Het eenige vleeschetende dier is de gewone civetkat; daar de Maleiers haar, om het bekende reuk- werk, waarop ze zeer verzot zijn, veel in kooien houden, is ze w...”
15

“...hoofdplaatsen woont; zijn karakter wordt met zeer zwarte trekken geteekend. In den regel is hij klerk of leerling op een gouvernementsbureau of doodt den tijd met jagen en visschen. Te huis kleedt hij zich als burger, daarbuiten draagt hij liefst jas en schoenen. Hij spreekt Maleisch, noemt zijnen evenknie steeds „mijn- heer” en „u” en bedient zich tegenover den volbloed Europeaan gaarne, vooral als er Inlanders bij zijn, van een soort Hollandsch. Met de Europeanen tellen de Sinjo’s hoogstens een 1000 tal....”
16

“...welke ook in Australië leeft, maar niet in boomen, zooals hier. Het eenige verscheurende dier is eene soort civetkat. Yerder vindt men er een wild varken, dat Papoea- varken genoemd wordt en ook tam voorkomt, een aantal ratten, welke ook in Noord-Australië voorkomen, en eenen miereneter. Yan de vleermuizen zijn er reeds een 20tal bekend. — Yogels vindt men op Nieuw- Guinea zeer vele en zeer schoone; men kent er reeds meer dan 400 soorten landvogels, van welke ruim 300 eigene soorten en een 40 tal eigene geslachten zijn. Het aantal typische Aziatische vogels is zeer gering. Merkwaardig zijn vooral de parudysvogels, welke eigenaardig bij Nieuw-Guinea behooren; van de 18 soorten, welke Wal- lace kent, bewonen niet minder dan 8 het hoofdeiland en het door eene zeer smalle zeestraat er van gescheidene Salawatti en nog 6 andere de overige eilanden rondom Nieuw-Guinea; deze 14 zijn bovendien de merkwaar- digste en prachtigste; 3 andere leven op het vastland van Australië en slechts ééne soort...”
17

“...Batavia, Se- marang, Soerabaja, Tjeribon, Passóeroean, Tjilatjap, Pa- dang, Siboga, Baroes, Singkel, Palembang, Moeara Kom- peh, Muntok, Pontianak, Pamangkat en Bandjermasin; ook, hoewel niet officieel, de havens der residentie Su- matra’s Oostkust; havens voor algemeenen uitvoer en beperk- ten invoer, met betaling van rechten, n.1. Anjer, Bantam, Indramajoe, Tegal, Pekalongan, Bembang, Pro- bolinggo, Bezoeki, Panaroekan, Banjoewangi, Patjitan, Pangoel, de Wijnkoops baai, Priaman, Ajer-bangies, Na- tal, Benkoelen, Telok Betoeng, Tandjoeng Pandang en Sampit; en verschillende havens voor de kustvaart; tot deze zijn alleen gerechtigd Nederlandsche en in Nederlandsch- Indië te huis behoorende schepen. Entrepots vindt men te Anjer, Batavia, Tjeribon, Semarang en Soerabaja. Het verkeer; der verschillende havens kennen we reeds. Met welke landen buiten Nederlandsch-Indië dat verkeer wordt onderhouden, blijkt uit de volgende lijst voor 1885, waarin de kustvaart niet is opgenomen:...”
18

“...ladingen uit Indië afgezonden. Op de Twentsche katoen- industrie heeft de Handelmaatschappij eenen heilzamen invloed uitgeoefend. Dat ze echter den geest van initiatief bij den Nederlandschen handelsstand in verschillende op- zichten heeft onderdrukt, kan niet worden ontkend; het is de wrange vrucht van alle monopolie. De industrie in N. Indië, voor zooverre ze met den landbouw in onmiddellijk verband staat, werd reeds bij de beschrijving der deelen behandeld. Behalve deze waren er in 1886 nog een 95 tal fabrieken, welke bijna alle door stoom worden gedreven. Van deze vond men 78 op Java, 14 op Sumatra, 2 op Borneo en 1 op Celebes. Niet minder dan 22 zijn ijsfabrieken. 117. Dat de Spanjaarden én Portugeezen in Insulinde propa- \ending; ganda maakten voor den Roomsch-Katholieken Werivyfi. godsdienst, zagen wë reeds herhaaldelijk. Ook de O. I. Compagnie achtte het hare roeping, het Christendom in Indië te prediken; zij duldde echter alleen de belijdenis der Gereformeerden. Het Regeeriügsreglement...”
19

“...grooten drogen tijd, van Augustus tot half November. Dan is het reeds tegen negen uur in den morgen heet en om 1 uur zeer heet. Daarna komt de verfrisschende zeewind, welke tot 9 a 10 uur in den avond aanhoudt en dan langzaam wegsterft; hij wordt tegen zonsopgang opgevolgd door den landwind uit het zuidoosten; op alle nederzettingen in het kust- gebied moet de koele zeewind vrijen toegang hebben. Gaandeweg ziet men de rivieren dalen en de vloedstroo- men gaan bij den dag wat verder naar binnen. De tal- looze plassen uit den grooten regentijd drogen op en veroorzaken vaak malaria, waardoor juist Augustus en September voor den in Suriname nieuw aangekomene niet zonder gevaar zijn. In den mond der vroegere Engelsche en Schotsche planters in Britsch-Guyana heette het: „In July you may die But in August you must." De droogste maanden zijn September en October; echter is dan de relatieve vochtigheid toch nog 86 %. d. den kleinen regentijd, van halfNovember...”
20

“... meer winst- gevende cultuur voor den grooten landbouw. Yolgens Wallace behoort Suriname tot Tropisch Zuid-Amerika, of het Braziliaansche gebied, een der vier deelen van het Neotropische Rijk, hetwelk Zuid-Amerika en Tropisch Noord-Amerika omvat en van al de zes Rijken verreweg de meeste eigenaardige fami- liën en geslachten heeft aan te wijzen; evenwel kan het zich in rijkdom van soorten op verre na niet meten met het Oriëntale Rijk (§ 12). In Suriname noemen we in de eerste plaats het acht- tal bekende apen. Een der bekendste en grootste is de brulaap, welke hier met eenen Engelschen naam ba- boon heet; hij leeft in kleine troepen; zijn brullen, dat men in stille nachten wel twee uren gaans ver hooren kan, is afschuwelijk; hij is traag en melancholisch van aard. Even groot, maar slanker en niet zoo traag, is de kwatta; met den brulaap vormt hij het meest gelief- koosde jachtwild der Boschnegers. De capucijneraap, die het meest van alle naar Europa wordt overgebracht, is de leerzaamste...”