Your search within this document for 'kam' resulted in eight matching pages.
1

“...hoofdgebergte in Benkoelen Se- mindo. Tot den Pata vormt overal de Boekit Barisan, welke met eene steile helling in de langgerekte kustvlakte van Benkoelen staat, de waterscheiding tusschen de oost- en de westkust; van - daar evenwel gaat deze, den kam verlatende, noordwaarts naar den Dein po, welks fraaie kegel, het toppunt van geheel Zuid-Sumatra, zich tot 3167 M. verheft. Zijne werkzaamheid is gering; alleen vindt men op den mantel eenige fumarolen; Forbes beklom in 1881 ook dezen vulkaan en trof op den mantel veel olifanten aan, terwijl er tevens veel tijgers voorkomen; de wouden gaan tot 28 a 2900 M.; naast den Dempo draagt de vulkaan nog eenen'jongeren top, den Merapi. De talrijke rivieren, welke hij naar ’t westen zendt, heb- ben den kam van den Boekit Barisan doorsneden; de Manna, welke uit een meer aan den zuidwestvoet ont- springt, neemt ze op en valt bij het gelijknamige plaatsje in den Indischen Oceaan. Yan den Dempo gaat de water- scheiding weer op den Boekit Barisan over. De...”
2

“...begint in ’t westen met het plateau van Alahan Pandjang, dat 15 a 1600 M. hoog ligt, enmet een paar meren, tusschen welke de waterscheiding der beide genoemde hoofdstroomen doorloopt, getooid is, n.1. 1. de Danau di Baroeh, het fraaiste van al de meren der Bovenlanden, 1 uur gaans lang, 1/2 uur gaans breed, ruim 300 M. diep en bijna 1500 M. hoog; het is het diepste der Bovenlandsche meren en vertoont in den ke- tel vorm met zeer steile wanden duidelijk het bekken van eenen ingestorten krater; de kam er om heen ligt tot bijna 800 M. boven het meer, zoodat de vulkaan voor de instorting waarschijnlijk + 3000 M. hoog was; het water van het meer wordt door de Selajoe of Lembang naar het noorden afgevoerd en behoort dus tot het stroom- gebied der Koeantan; 2. de Danau di Atas (= boven- meer), eene door vroegere uitwerpselen van den vulkaan van het vorige meer opgestuwde watermassa, welker af-...”
3

“...uit het hooge ge- bergte voldoende gevoed, besproeid; ze zijn sedert 1815, evenals het gebergte, met dikke aschlagenvan den Tam- bora (zie § 93) bedekt en hebben door dien berg vree- selijk geleden. — In de westelijke vlakte ligt aan het strand van vulkanisch zand, dat in den westmoeson door eene zeer hevige branding gebeukt wordt, de havenplaats Am pan an, bestaande uit vier deelen, welke ons met de vier bestanddeelen van Lombok’s bevolking bekend maken, n.1. kampong Boegi (met Boegineezen), kam- pong Bali (met Balineezen), kampong Malajoe (met Maleiers) en kampong Sasak (met Sasaks); bij springtij — + 5 tt — is het landen er onmogelijk. De eenige, echter bij gebrek aan bruggen niet voor rijtuigen bruik- bare, met schoone wilde vijgeboomen beplante weg van het eiland leidt van Ampanan naar het 31/2 paal oostwaarts gelegen Mataram, dat men door vier ingangen in eene zeer zware bamboe-heining kan binnengaan en in welks...”
4

“...472 men den bijna altijd rookenden vulkaan Lobetolo (1440 M.), en ten noorden van Lomblen ligt op het eiland Kam- bing, bij verbastering Komba, eveneens een vulkaan, welke sedert 1845 hevige uitbarstingen heeft en bijna voortdurend rookt. De drie groote eilanden zijn vrij dicht bevolkt. Naast den landbouw is de vissoherij een be- langrijk middel van bestaan; van deze verdient de jacht met harpoenen op haaien, bruin- en walvisschen vermel- ding; de traan wordt meest aan Boegineesche handelaren, het vleeseh als dinding aan de bergbewoners verkocht. In de straten tusschen de eilanden vindt men enkele parelbanken. De volgende eilanden, gelegen tussehen straat Mau- rissa, Maritja of Allor en straat Ombaai of la- loewa heeten te zamen de Allor eilanden. De twee grootste heeten Pantar en Allor. Op het eerste ver- heft zich in ’t zuiden eene piek, misschien een vulkaan, tot ruim 1000 M.; het tweede is nog hooger. Op alle zijn de strandbewoners vreemdelingen, misschien van Temate en Boeton; ze belijden...”
5

“...Amarasi en Amabi, beide ten oosten van Koepang; de vorst van het laatste geldt als onze aanzienlijkste bondgenoot en woont op ons grondgebied. In het verlengde van Nederlandsch Timor liggen de eilanden Samao en Rotti. Het eerste helpt de baai van Koepang afsluiten en is door de smalle straat Samao van Timor gescheiden. Het bestaat uit zand- en kalk- steenheuvels en heeft zwavelbronnen en kleine slijkvul- kanen. Thans is het de voornaamste bezitting van den radja van Koepang, die er woont. Het kleine Kam- bing, vóór de oostkust, is een 70 a 80 M. hooge, tafel- vormigo zandsteenkegel, met slijkvulkanen in eene kra- tervormige uitholling op den top; het water dier slijk- vulkanen, welke vaak om de halve minuut eene uitbar- sting hebben, bevat zeer veel keukenzout. — Rotti, 31 □ mijlen groot, is een zeer vruchtbaar eiland; naast rijst, welke voor een deel wordt uitgevoerd, kweekt men er bottok of betek, eene soort gierst, het hoofdvoedsel der bevolking. Te Baay, aan de westkust, woont onze posthouder...”
6

“...happij. Tot in onze eeuw was het een verbanningsoord voor de Por- tugeesche koloniën op de westkust van Yoor-Indië en Zuid-China. Moubara, eene kleine haven ten zuidwesten van de hoofdplaats, was vroeger in het bezit der Neder- landers. De vorsten van alle rijkjes in het Portugeesche gebied moeten eene jaarlijksche schatting — jinta — opbrengen en in oorlogstijd hulptroepen leveren. Een deel der be- volking is, althans in naam, Koomsch-Katholiek. Tot Portugeesch Timor behoort ook het eilandje Kam- bing, de „sleutel van Dilli”, dat veel koper heet te be- vatten. De bewoners van Timor zijn, volgens "Wallace, woest en onbeschaafd en hebben niets gemeen met deMaleiers, des te meer met de Papoea’s. De bergbewoners zijn vrij slank, dragen kroes haar en hebben eene zwartaehtig- bruine huidkleur; ook de lange neus met neerhangende spits der Papoea’s ontbreekt niet. De huizen der berg- bewoners staan op palen, die der strandbewoners op den SCHUILrNG, TROPEN. 31...”
7

“... hebben te danken, en verder door het vulkanisme; de top van den Goenoeng Api is geheel kaal. De drie belangrijkste eilanden, n.1. Lontor, Neira en Ai, worden door de notenperken voor een aanzienlijk deel ingenomen en deze verdienen eene nadere beschrijving. Ze zijn groote tuinen, welke zich van den voet der m bergen tot op de hoogste punten der vulkanische ruggen uitstrekken en vooral op Lontor den Yoor- en Achterwal zeer regelmatig in, meestal recht- hoekige, stukken verdeelen, welke op den kam van het eiland aan elkander grenzen; slechts tot ongeveer 250 M. boven den zeespiegel willen de muskaatnotenboomen echter goed voort. Deze verheffen hunne regelmatige kegels tot + 8 M.; ze tieren in de met vulkanisch zand ge- mengde kleiaarde zeer welig, en de vochtige en zilte lucht der Melk zee — de naam der Banda zee in deze streek, naar de melkwitte kleur, welke het water door millioenen phosphorisch lichtende diertjes soms aanneemt — schijnt de teelt zeer te begunstigen. Schaduwboomen zijn...”
8

“...gebouwd. De kleine haven der stad, de Paardenbaai, is slechts voor kleine schepen toegankelijk. § 130. Evenals van Aruba is de strekking van Curasao, Curacao, q mijlen groot, noordwest-zuidoost. Het bestaat uit een hooger westelijk en een lager oostelijk deel; het eerste heet Benedengedeelte, het laatste Boven- gedeelte, naar den van het oosten komenden passaat. De landengte, welke deze verbindt, is op de smalste plaats ruim 1/2 uur gaans breed. Het Benedenge- deelte verheft zich in den scherpen kam van den St. Christoffel tot 376 M.; de St. Hieronimo, ten zuidoosten er van, is 218 M., de St. Antonieberg, ten zuidoosten van dezen, nog iets lager; het bevat buiten deze drie bergen slechts heuvelland, dat zich gemiddeld...”