Your search within this document for 'islam' resulted in 55 matching pages.
 
1

“...orm en eenen bepaalden gods- dienstvorm, n.L den islam. Yan dezen godsdienst hebben ze echter meer den vorm dan het wezen; de besnijding, de voorgeschreven wasschingen, de vasten, enz. worden met meerdere of mindere nauwgezetheid nagekomen, maar fanatisme behoort tot dusverre tot de uitzonderingen. In den laatsten tijd neemt echter het aantal hadji’s (=zij, die aan eene hadsj, d. i. eene bedevaart naar Mekka, hebben deelgenomen) onrustbarend toe; in gewone jaren is het aantal, dat zich bij den Nederlandschen consul te Dzjidda, de voorhaven van Mekka, vervoegt, ± 5000, in 1880 zelfs tegen de 10000. De stoomvaart heeft den tocht naar Arabië zeer vergemakkelijkt en de benoo- digde passen worden tegenwoordig kosteloos gegeven, terwijl men van 1825 tot ’52 daarvoor f 110 moest be- talen. Sommige hadji’s blijven zelfs eenige jaren in Arabië, om de taal van het land te leeren en zich in al de ge- heimen der dogmatiek te laten inwijden. De islam is de band, welke de talrijke staten en staatjes...”
2

“...69 trale plateau van Sumatra en de kuststreken van Borneo; alle vreemdelingen spreken ze in den omgang met de Inlanders. Ruwe en harde keelklanken of andere moeilijke medeklinkers kent ze niet; integendeel is ze zacht en welluidend en heeft in hare vloeiende klanken iets van het Italiaansch, zoodat men haar gemakkelijk aanleert. Het zoogenaamd Hoogmaleisch bezit vele Arabische ele- menten, welke met den islam hier zijn binnengedron- gen. De beschaving, welke onder de Maleiers de verdeeling in wilden en half beschaafden heeft noodig gemaakt, is afkomstig van de Hindoes in Yoor-Indie, de oostelijkste vertakking van het Kaukasische of Middellandsche ras en een onderdeel van dezelfde afdeeling, waartoe ook wij behooren, n.1. die der Indo-Germanen of Indo- Europeanen. De noordwestmoeson bracht deze hooger beschaafden, zoowel schippers als kooplieden, als van zelf in Insulinde en wel voornamelijk op Java. Dit eiland werd door de Hindoe-beSchaving het hoofdeiland van den geheelen archipel en heeft...”
3

“...71 landbouw, op tegen wilde varkens omheinde akkers. Aan gegiste dranken gaan ze zich zoo goed als nooit te buiten. Geregelde staten vormen ze nergens. Met den islam be- ginnen de westelijkst wonenden in onzen tijd bekend te worden; belijders heeft deze godsdienst echter onder hen nog zoo goed als niet. Aan vreemde invloeden hebben ze nooit veel bloot gestaan. De Hindoe-beschaving hebben ze niet leeren kennen; in het zuidoosten zijn ze echter in aanraking gekomen met de Polynesiërs, in het zuiden van Nieuw-Guinea over de Torresstraat met de minder ont- wikkelde Australiërs en in het westen met de Maleiers van Insulinde. i 14. Yan de kolonisten, die zich in het gebied der Ma- oionistenlejer8? n0g bijna niet in dat der Papoea’s, hebben geves- tdinde. ^gd, noemen we in de eerste plaats die, welke uit Oost- en Zuid-Azië gekomen zijn en bij het Gouvernement te zamen Yreemde Oosterlingen heeten. Uit Oost-Azië kwamen de Chineezen. Binnen het gebied van ons Indië wonen ze ten getale van ruim 380...”
4

“...ieke leer aangenomen. In den regel echter blijven ze den godsdienst hunner voorvaderen getrouw. Bij den Inlander, dien de Chinees gaarne uit- zuigt, is hij zeer gehaat. Van de overige Vreemde Oosterlingen noemen we in de eerste plaats de ± 35,000 Arabieren, die bij den Inlander van alle vreemdelingen het meest gezien zijn. Ze zijn bijna allen Hadhraml’s; uit hun vaderland in Zuid-Arabië, n.1. Hadhramaut, gaan jaarlijks vele jonge mannen naar elders, om him geluk te beproeven. Met en door den islam kwamen ze hier; vandaar dat ze in eenen heiligen reuk staan. Vooral aan de hoven der Maleische vorsten wisten ze zich in te dringen. De meeste wonen in Palembang op Sumatra, vele in de groote havensteden van Java, waar ze van den handel leven. Pontianak werd door een Arabisch geluk- zoeker gesticht. Al de overige — ruim 10,000 — Vreemde Oosterlingen, met uitzondering alleen der Bengaleezen, heeten op Java Mo o ren. Deze naam dagteekent uit den tijd, toen de Spanjaarden en Portugeezen al hunne...”
5

“...grootendeels met alluvium is gevuld. De belangrijkste dezer rivieren heet Tji Liman (Soendaneesch tji = rivier); het nog overgebleven deel der golf heet Peperbaai. Waar de kleine vlakte noordwaarts, steeds smaller wordende, ophoudt, lag vóór de verwoesting van Krakatau de visschersplaats Tjiringin. Het dun bevolkte Kendang gebergte vormt de zuidkust van Bantam of nadert die zeer dicht. Op de noordaf- helling, in den bovenloop der Tji Oedjong wonen nog Heidensche Javanen, welke zich hierheen voor den islam hebben teruggetrokken; ze heeten Badoewi’s (het Ara- bische bedouïnen); hun hoofddorp is Tjibeo. Ten noordwesten hiervan vindt men bruikbare eocene kolen- lagen. Oostwaarts wordt het Kendang gebergte de grens tus- schen de residenties Batavia en de Preanger Regentschappen en verheft zich in den vulkaan Salak tot ruim 2200, in den fte de(h) tot ruim 3000 M. De drie toppen van den...”
6

“...aan de noordaf helling in het heuvelland zeer zwakke jodiumbronnen, welke hier op eene hoogte van 700 M. het sanatorium Pelantoengan hebben doen ontstaan (regencijfer bijna 5 M.!). Het Diëng plateau zelf is eene grasvlakte. De Siwaïetische tempelruimen, alle uit lava opgebouwd, getuigen van de heilige vereering, welke deze plaats vóór de invoering van den islam genoot; van ver- schillende zijden leidden wegen, hier en daar trappen, ten behoeve der pelgrims naar boven; toen lag er zelfs eene heilige stad op. Junghuhn ontdekte er een onder- aardsch kanaal, waarlangs de Hindoes waarschijnlijk het water der moerassen afleidden. Door den islam werd het plateau verlaten; eerst sedert eene halve eeuw hebben de Kadoeërs er een 20tal dorpen gesticht; ze kweeken er onder anderen tabak. Nog altijd is het aantal vulkanische verschijnselen er zeer aanzienlijk; men vindt er een tiental...”
7

“...als „de schoonheid, liggende aan den boezem der verschrikking." — Aan de westzijde vinden we den Eawi (2860 M.), den Keloet (ruim 1700 M.) en den Ar dj o en o (3833 M). De eerste is een volkomen uitge- doofde vulkaan; hij wordt benoemd naar den middelstem der drie toppen, welks kratervlakte, Or o Or o, geheel met woud is bedekt en groote kudden herten voedt. Ook op dezen vindt men overblijfselen van het Hindoeïsme, dat blijkbaar overal de Javanen naar de toppen der bergen dreef, totdat met den islam de aloude verlatenheid terug- keerde. De hellingen dragen zeer dichte oerwouden, welker humuslaag voor de koffieteelt uitnemend geschikt is. Het Oro Oro-plateau wordt, evenals het straks te noemen kleine Jang-plateau en meer dan eenig ander punt op Java, door de beste kenners van het Indisch klimaat als zeer geschikt voor een sanatorium aanbevolen, waardoor een groot deel der f 2 m., welke de Regeering thans jaarlijks uit- geeft voor verloven naar Nederland, zou kunnen worden bespaard. De westwaarts...”
8 New Page

“...eens aan de uitbarstingen van den Tjerme toegeschreven. Men heeft er een drietal groote koffiepakhuizen. In de dicht bevolkte Chineesche en de groote Arabische wijken vindt men veel toko’s, in de eerste eenen zeer schoonen klin- ting (tempel). Even ten noorden van Tangkil vindt men de dessa Astana (= vorstelijke begraafplaats), met het graf van den sjeik Noeroe’d-dln Ibrahim ibn Maulana Israll (=r licht van den godsdienst, Ibrahim, zoon van onzen heer Israël), den eersten verkondiger van den islam in West- Java en den grondlegger van de dynastie der sultans van Tjeribon, tevens den stichter der stad. Zijn mausoleum stijgt in terrassen omhoog ; op het vijfde is het heilige graf en op het vierde staat eene fraaie moskee; de onge- loovigen mogen niet hooger opklimmen dan tot het derde. Als de heilige van Tjeribon heet Ibrahim Soesoehoenan Gr o e n o e n g Djati. Het bekendste der oude vorstelijke lustverblijven der sultans in de buurt der hoofdstad is Soengiragi, aan den weg naar Koeningan...”
9

“...137 (g r e s i k = vaste bodem, naar de strook vasten grond te midden der strandmoerassen). Reeds vóór de komst der Portugeezen was deze plaats belangrijk. Hier landde Malik Ibrahim, de eerste verkondiger van den islam op Java. De Portugeezen dreven met dit centrum van den nieuwen godsdienst eenen drukken handel en ook wij stichtten er onze eerste factorij op Oost-Java, met den naam Gris see. Door de aanslibbing moet het havenhoofd voor laden en lossen steeds verder in zee vooruitgebracht worden. Yan het groote aantal werven, welke hier reeds eenige eeuwen djatihout verwerken (§ 21), zijn er nog een paar. Met Soerabaja onderhoudt het een zeer druk verkeer en heeft zoowel eene Arabische als eene Chinee- sche en eene Europeesche wijk. Tot groot ongerief moet het drinkwater van Soetji, ten westen er van, gehaald worden. In 1865 heeft men beproefd, eenen artesischen put te boren; tot 747 M. drong men, zonder goeden uit- slag, in den bodem door. Bij kaap Pangkah (hoek vanSidajoe) vindt men het...”
10

“...1. 7 en 12. ngordeis. In 7 — de verstrooide boschjes te midden der alang-alangvelden — gaan de Javaansche regenten gaarne ter jacht. Daar leven de talrijke herten, vooral de roesa’s, welker vleesch, in dunne schijven gesneden, met zout ingewreven en in de zon gedroogd, de meest geliefkoosde toespijs bij den rijstschotel der hoofden is. Daar woelen ook de wilde zwijnen (babi oetan) den bodem om, ten einde alang-alang- en glagahwortels te vinden, welker zoet sap gretig naar binnen gaat. Daar de islam het eten van varkensvleesch verbiedt, zijn ze...”
11

“...Engelsch-Indië. De schoonste en sterkste sapi’s vindt men op Madoera en in Oost-Java, waar ze den karbau gedeeltelijk vervangen. Het vleesch is malscher dan van dezen en zeer smakelijk. Heit en ziet men in bijna alle dorpen; het vleesch wordt wel gegeten, evenals dat der kleine, ingevoerde schapen, welker hange wol niet afgeschoren wordt. Zuivelbereiding is er op Java alleen ten behoeve der Europeanen. De tamme varkens zijn kort op de beenen en fijn gebouwd; ze worden gemakkelijk vet. Daar de islam ze echter voor onrein verklaart, ziet men ze alleen daar veel, waar veel Chineezen wonen. De Indische paarden zijn klein; ze stammen af van het Perzische, Tataarsche en aanverwante rassen. De Inlanders besteden er weinig zorg aan; meestal moeten ze hun eigen voedsel zoeken; slechts zelden worden ze ge- regeld met rijst of maïs gevoederd. Ze zijn rij- en last- dieren en, door de Europeanen, ook trekdieren, vooral de hengsten; de Inlanders eten hun vleesch met graagte, maar op Java is het slachten...”
12

“...voor den islam bleef de poëzie, in deze taal geschreven, met de eigenaardige Hindoe- Maleische instellingen en beschaving op het eiland Bali bewaard (§ 43). De bloeitijd van de poëtische litteratuur op Java was tevens die van het Eawi. Het Madoereesch is een sterk geïndividualiseerd dialect van het Javaansch, evenwel zonder Erama, een gevolg van meer zin voor onafhankelijkheid bij de Madoe- reezen; echter nemen deze op Java in het spreken tot hunne meerderen soms Erama-vormen van de Javanen over. In brieven en openbare stukken schrijft men het Madoe- reesch met Javaansche karakters. Holle (zie de kaart) on- derscheidt het Soemenapsch, in het oosten, van het eigenlijke Madoereeseh, in het westen. Op Java heerscht het Ma- doereesch in het noorden van Besoeki, Probolinggo en Passoeroean; zelfs vindt men op het plateau van Malang, evenals in de residentie Soerabaja, vele Madoereesche nederzettingen tusschen de Javanen. Het Tenggereesch is het ouderwetsche dialect van de voor den islam op den...”
13

“...186 Zoo was de toestand ongeveer omstreeks h.et begin der Christelijke jaartelling. En thans, nadat er een paar duizend jaren zijn voorbijgegaan, en nadat eerst de Hin- doe-beschaving, daarna de Islam en eindelijk de heerschappij der Europeanen en de immigratie uit China en elders haren invloed hebben doen gelden, zijn de hoofdtrekken van het oude beeld nog niet geheel uitgewischt. De Javanen — d. w. z. al de bewoners van Java — wonen thans in dorpen. Deze heeten in de Soendalanden lemboer, of, met den Maleischen naam, kampong; eenige lemboers samen staan onder het bestuur van eenen loerah en heeten daarnaar kaloerahan. Bij de Javanen heeft ieder dorp, des sa geheeten, een afzonderlijk hoofd. Al de dorpen — samen + 50000 — liggen verscholen in zoogenaamde dorpsboschjes; aan de buitenzijde vindt men eenebamboehaag van 13 tot 23 M. hoogte, met hier en daar poortvormige openingen. Het geheel is soms 3 palen — 1 uur gaans — in doorsnede. In het bosch verspreid liggen de woningen der Javaansche...”
14

“...195 vormen, geven ons inzicht in den godsdienst der Javanen. Deze is dus een mengelmoes van zeer verschillende be- standdeelen en werd door den zendeling Harthoorn met den naam Javanisme bestempeld. De Javanen aanbidden een groot aantal geesten, welke hjang of jang, ook wel sanghjang heeten en tot welke zelfs Allah, de god van den islam, behoort. Onder deze geesten vermelden we in de eerste plaats de be- schermgeesten der dessa’s; aan de wegen naar de dorpen vindt men overal kleine steenen, door houten hek- jes omgeven altaren, waarop de Javanen wierook en bloe- men ten offer brengen, welke plechtigheid gedachteloos, in geradbraakt Arabisch, steeds gevolgd wordt door: „Er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn profeet.” Soms worden dessageesten, welke als bijzonder goed staan aangeschreven, door meer dan één dorp aangebeden. Die der negari’s, waar de regenten wonen, staan, evenals de plaatsen, wat hooger in aanzien dan de gewone dessa- geesten. Ook iedere sawah heeft eenen eigenen geest;...”
15

“... en eiken donderdag worden er lampen ontstoken, spijzen geofferd en wierook gebrand. De Hindoesche en Moha- medaansche godsdiensten hebben het aantal geesten nog vermeerderd; uit de eerste zijn de widadari’s, de he- melnimfen, welke den Javaan de litteratuur en de kunst der Hindoe’s leerden kennen; uit den laatsten de djins, de booze geesten van den islam. De Javanenvereerenook de geesten der afgestor- venen, vooral der stichters van de dorpen. De graven der islampredikers en van beroemde vorsten zijn heilig; naar deze kramats worden bedevaarten ondernomen; men offert er wierook en bloemen; offerfeesten zijn zeer alge- meen. Door den islam is vooral de achtste maand aan de vereering der afgestorvenen gewijd; ze heet dan ook roewah (= de geesten). Bij de offermalen is van een altaar of van verbranding geen sprake, wel en alleen van eten en drinken, vaak door wajang en gamelan (§ 34) opgeluisterd; de adat — overlevering — schrijft de ceremo- niën voor ieder feest met de grootste nauwkeurigheid...”
16

“...alleen de priester — brahmaan — kan, bij vlijtige ascese, direct tot Brahma gaan, maar de drie lagere standen, de xatrija’s, de waïsja’s en de soedra’s, kun- nen het hoogstens ééne kaste in hun leven verder brengen. Het onzuivere Brahmanisme op Java heet, naar den god S i w a, den boetedoener bij uitnemendheid, S i w a ï s ni e. Strenge ascese sluit meestal het kluizenaarsleven in zich: ' j O O kluizenaars (tapa’s) vond men vroeger dan ook veel op Java, en zelfs nog wel hier en daar, maar de islam heeft hen zeer in aantal doen verminderen; die er nog zijn, houden zooveel mogelijk hun bestaan geheim. Vooral tegen de Brahmaansche ascese richtte zich in Indië Boeddha (= verlichte), eigenlijk Gautama ge- heeten en bij zijn leven meestal Sakja-moeni (= klui- zenaar uit het geslacht Sakja) genoemd; hij werd de stichter van het Boeddhisme. Deze koningszoon wilde het individuëele zijn door de kracht van het denken ver-...”
17

“...Hindoe’s en hunne godsdiensten op Java zijn de talrijke tempelruïnen (tjandi’s), welke we reeds hier en daar ontmoet hebben. Ze liggen in twee gordels, n.1. 1. het Diëng-plateau—Bagelen—Kadoe—Djokjokarta —Soerakarta—Samarang, en 2. Soerabaja—Kediri—Passoeroean—Probolinggo. De reusachtigste en bekendste tempelraïne is de Boed- dhistische Boro Boedoer (zie p. 104). De Islam werd op Java gebracht door vreedzame koop- lieden of aanvoerders van kleine groepen kolonisten, dus niet met het zwaard, zooals bijna overal elders, en eerst in eenen tijd, toen de macht der khalifen weinig meer te beduiden had. De eerste verkondiger van den islam, Malik Ibrahim, werd bij Gresik (zie p. 136) reeds ge- noemd; hij overleed in 1419. In de Soendalanden werd de banier van den nieuwen godsdienst het eerst geplant door Ibrahim, den grondlegger van de dynastie der sul- tans van Tjeribon (§23). In het groote Javaansche Hin- doerijk, met Modjopahit (zie p. 135) als hoofdstad, verbreidde de leer zich snel, vooral na...”
18

“...machtige rijk van Ma- taram, dat uit Padjang ontstond; alleen Balambangan in den Oosthoek, waarheen vele Javanen voor den islam gevlucht waren, bleef lang onafhankelijk en erkende meer de suprematie van Bali dan van Mataram. Ofschoon echter Java zich tot eenige Mohamedaansche staten vervormde, bleven de toestanden in hoofdzaak, zooals ze waren; de islam is op Java, trots zijne leer van de onscheidbaar- heid van kerk en staat, slechts eene kerkelijke instel- ling. Daartoe werkte de overeenkomst van de Mohame- daansche en de toenmalig bestaande Javaansche instellingen krachtig mee. In hoeverre deze thans bestaat, blijkt uit het volgende: 1. de Javaansche vorsten komen overeen met de Mohamedaansche sultans en heeten gedeeltelijk zoo; de regenten lijken echter niet veel op de wali’s van den islam; 2. de Javaansche rijksbestuurders komen overeen met de groot-veziers van den islam; de Javaansche adel echter is, als niet van den profeet afstammende, onecht; 3. de rechtspraak van beide is geheel ve...”
19

“...200 min als het onderscheid tusschen recht van eigendom en recht van bezit; 5. op Java vindt men nergens slaven, zooals de islam doet verwachten; alleen de g oen diks der hoven komen min of meer met slavinnen overeen, daar ze door de vorsten eenvoudig van hare ouders of echtgenooten geëischt worden; vooral door deze goen- diks heeft de Javaansche adel zijn oorspronkelijk Hindoe- bloed zeer vermengd; 6. de huwelijksgift aan de bruid is eene echt Mohamedaansche, de koopprijs aan den vader der bruid eene echt Polynesische instelling; de islam veroorlooft het nemen van vier vrouwen; men trouwt niet in gemeenschap van goederen; mannen, die in eenige jaren twintig en meer wettige vrouwen hebben gehad, zijn niet zeldzaam; voor de natuurlijke kinderen is het dessa- of wijkhoofd de vader bij plaatsvervanging. In de Vorstenlanden berust het hoogste geestelijke gezag bij de vorsten, daarbuiten bij de regenten. Moskeeën (mesigits) vindt men alleen daar, waar minstens 40 meerderjarige moslemen in de...”
20

“...talrijke feestmalen. Met den islam als leer bemoeien zij zich weinig; echter beginnen de moskeebesturen hunnen in- vloed bij de dorpspriesters te doen gelden, om daardoor den invloed van den islam te doen toenemen. De pries- terscholen heeten naar de leerlingen (santri’s) pesan- tren’s' of santrischolen; ze hebben aanzienlijke be- zittingen in de doode hand, soms wel heele dorpen, welke dan perdikan-dessa’s heeten; het aantal pesantren’s op Java beloopt + 300 en enkele hebben meer dan 300 leerlingen; de gegoede santri’s studeeren er op eigen kosten, de minder gegoede trachten de kosten te verdienen met padisnijden of bedelen; de hoofden dezer scholen zijn tevens de bewakers der heilige graven (kramats). Niet alle santri’s worden priesters; vele doen de gewone be- zigheden der Javanen; andere zwerven als halve heiligen het land door en rekenen zich met trots tot het witte (— heilige) volk, laag neerziend op het roode (= ge- wone) volk. De plichten van den islam vervult de Javaan verre van...”