Your search within this document for 'chi' resulted in eight matching pages.
1

“...51 bak — eenen uitgeholden boomstam — wordt het op eene zeef vervolgens gewasschen; de vezels blijven op de zeef achter en het dikke sap perst men er door, waarna men het laat bezinken. Met kokend water aangemaakt, heet het papeda; ook bakt men er sagobrooden van of bereidt het tot allerhande lekkernijen. De parelsago, welke wij kennen, wordt meest te Singapore door Chi- neezen gemaakt. Een volwassene heeft aan éénen boom per jaar genoeg; deze moet, om geveld te kunnen worden, 10 a 20 jaren oud zijn; de sterke bladstelen — gaba- gaba worden in de Molukken overal voor wanden en daken van huizen gebruikt. Op die eilanden hangt het lot van de meeste stammen van dezen palm af; waar de O. I. Compagnie hen niet kon bedwingen, ging ze de sagobosschen aan het strand vernielen en dan volgde de onderwerping spoedig. Van de waaierpalmen noemen we hier o. den lontarpalm; men vindt hem in geheel Indië, ook in Engelsch-Indië, waar hij p%lmyrapalm heet; de bladeren werden vroeger op Java, worden thans...”
2

“...ineezen, welke men algemeen ook tot de Chineezen rekent, zeer groot; op de Philippijnen heeft men naast 30,000 Chineezen niet minder dan 210,000 Chineesche mestiezen. Terwijl de vaders op den ouden dag veelal naar China terug gaan, om in de heilige aarde van hun vaderland te worden be- graven, blijven de kinderen bij de moeders; op de Phi- lippijnen worden deze door de moeders in de Roomsch- Katholieke kerkleer opgevoed, terwijl ze in den handel een bestaan zoeken. Ook op Bangka hebben eenige Chi- neezen de Roomsch-Katholieke leer aangenomen. In den regel echter blijven ze den godsdienst hunner voorvaderen getrouw. Bij den Inlander, dien de Chinees gaarne uit- zuigt, is hij zeer gehaat. Van de overige Vreemde Oosterlingen noemen we in de eerste plaats de ± 35,000 Arabieren, die bij den Inlander van alle vreemdelingen het meest gezien zijn. Ze zijn bijna allen Hadhraml’s; uit hun vaderland in Zuid-Arabië, n.1. Hadhramaut, gaan jaarlijks vele jonge mannen naar elders, om him geluk te beproeven...”
3

“...eilan- den oploste en het eenigszins gewijzigde klimaat hier enkele gewijzigde soorten deed ontwikkelen. Yeel vroeger dan Java werden reeds de Philipp ij nen afgescheiden; door hun isolement, door vernielende vulka- nische werkingen, stellig ook, blijkens de aanzienlijk verheven jonge koraalriffen in het binnenland en in verband met het levendige vulkanisme, door grootere daling dan waarvan de tegenwoordige hoogteligging getuigt, is het aantal soorten hier beperkter dan ergens elders. Yoor de Chi- neesche typen zijn de Babuyan en de Basji eilanden, voor de Australische de Talaoer eilanden de aangewezen weg....”
4

“...206 selijke slachting onder de Chineezen te Batavia was de weerwraak; 10000 mannen, vrouwen en kinderen werden vermoord, hunne huizen verbrand en hunne bezittingen geroofd. Na eene algemeene amnestie mochten de Chi- neezen in eene afzonderlijke wijk blijven wonen; velen echter verspreidden zich over Java en stookten in het oosten den soesoehoenan tegen ons op. Deze leende aan hunne wensehen het oor, hielp hen, maar veranderde weldra van batterij en vroeg onze hulp, welke hij moest betalen met den afstand van de geheele noordkust van de Losari tot straat Bali, benevens van zijne rechten op Madoera (1743). De vorst van dit laatste eiland werd drie jaren later naar het Kaapland verbannen en een zijner zonen als vorst aangesteld; bij Bang kal an werd een fort en bij Gresik eene factorij gebouwd. In eenen volgenden oorlog in het rijk van Mataram verkreeg de Compagnie souvereiniteitsrechten, van welke ze in 1755 gebruik maakte door het geheele rijk in tweeën te splitsen, n.l„ het gebied van den...”
5

“...zwerm lage eilanden, van welke Onrust, bij de Inlanders Poeloe Kapal (= scheepskiel), het bekendst is. Hier had de 0,-L Compagnie eene groote werf en haar voornaamste tuighuis. Baldadig door de Engelschen in 1810 in eenen puinhoop verkeerd, is later het maritiem etablissement hersteld en werd er zelfs een droog dok geplaatst; maar de hoofd- werf is thans te Soerabaja, waar beter en goedkooper arbeiders te verkrijgen zijn en waar men het djatihout bij de hand heeft. Op Onrust zijn de werklieden Chi- neezen, benevens eenige honderden dwangarbeiders; de Soendaneezen zijn voor zwaar werk niet te gebruiken. Malaria en beri-beri vragen hier vele offers. In de buurt dezer eilanden wordt tripang gevischt. de 3 Boompjes eilanden, voor de kust van Tje- ribon; ze zijn door koraalriffen omgeven. de Karimon Djawa eilanden, voor de kust van Japara; hier is een posthouder gevestigd. Bawean, aan den scheepvaartweg van Soerabaja naar Bandjermasin. Het is vulkanisch en heeft warme bronnen. Twee bergtoppen...”
6

“...370 meer of minder evenwijdig loopende rechter bijstroomen der rivier van Landak verdient de laatste, deriviervan Mandor, vermelding; langs deze bereikt men het Chi- neesche mijndistrict Mandor, waar de laatste kongsi op Borneo, n.1. de Lanfong-kongsi, van den ouden Kapthai Lioe A-sin', met zijnen dood in 1884 werd ontbonden (zie § 77). Het bergland ten oosten der delta bevat, aan weers- zijden der Kapoeas, de rijkjes Tajan en Meliouw, welker gelijknamige hoofdplaatsjes aan den hoofdstroom liggen, het eerste rechts en wat verder benedenwaarts dan het tweede. Ten zuiden daarvan behoort ook Sim pang bijna geheel tot het bergland. Het wordt, als de beide vorige, bijna geheel door Dajaks bevolkt. Het hoofdplaatsje, op de plaats, waar de kleine rivier van Simpang in de vlakte komt, ligt 8 uren gaans Van zee; de panembahan, welks dalem door ijzerhouten pallissaden is omgeven, erkent de suprematie van dien van Soekadana, een klein staafje, waarin het omringende bergland met een hoogte van bijna...”
7

“...drietal factorijen; in 1879 bedroeg de uitvoer f 2 m. Laboean is tevens eene strafkolonie voor misdadigers uit Hongkong en Singapore. De kolenprodüctie, in 1876 nog 6000 ton, bedroeg in 1882 nog slechts 800 ton. Aan het hoofd van het eiland staat een gouverneur, tevens consul-generaal voor geheel Borneo. Het zuidelijke twee derde der vlakte, n.1. van kaap Datoe tot even voorbij den mond der Baram, heet Sara- wak. Hier voert Charles Johnston Brooke, een Engelsehman, bewind over de Dajaks, Maleiers en Chi- neezen der kuststreken en de Dajaks van het binnenland. Hij is de neef en aangenomen zoon en opvolger van den in 1868 overleden kapitein James Brooke, die in 1839 met zijn eigen schooner hier aan wal kwam met het doel, den zeeroof te doen ophouden en er beschaving te bren- gen volgens de beginselen van Baffles. Hij kwam op het juiste tijdstip; een aanbod der hoofden van Serawak, te Sambas gedaan, om zich onder de bescherming van het Nederlandsche gouvernement te stellen, was, onverstan- dig genoeg...”
8

“...landsgebruiken geko- zen, wordt onderworpen aan de goedkeuring van den Gouvemeur-generaal; de hoofdgelden der Chineezen en alle rechten, tollen en pachten, door het Gouvernement ingevoerd, zijn voor ons tegen eene jaarlijksche schade- loosstelling van f 12000 aan den sultan; in de binnen- landen mag de sultan deelen van zijn rijk aan familie- leden afstaan ter voorziening in hunne behoeften; de volkshoofden worden in overleg met de Nederlandsche ambtenaren door den sultan aangesteld; Europeanen, Chi- neezen en Yreemde Oosterlingen zijn aan de rechtsmacht van het Gouvernement onderworpen; koppensnellen, sla- venhandel en zeeroof moet de sultan zooveel mogelijk tegengaan en het pandelingschap moet hij langzamerhand trachten af te schaffen; betrekkingen met vreemde vor- sten en volken zijn verboden; op het rijk rust eene schuld van f 48000 aan het Gouvernement. Contract met den sultan van Pontianak: de keuze van den troonopvolger, den oudsten wettigen zoon des sultans, moet door den Gouvemeu...”