Your search within this document for 'China' resulted in 39 matching pages.
 
1

“...verbindt een onderzeesche rug van minder diepte de genoemde eilanden met den langen boog der Palau- en Carolinen eilanden. Deze noordoostrand eindigt aan de Aziatische zijde in het eiland Formosa, dat door de ondiepe Fukian straat niet wezenlijk van China is gescheiden; aan de Australische zijde eindigt hij in Nieuw-Guinea, het grootste eiland der aarde, dat door de zeer ondiepe Torres straat en de eveneens ondiepe Harafoera zee zoo weinig van het aangren- zende vastland is gescheiden, dat men het als een deel er van kan beschouwen. Strikt genomen behooren dus al de eilanden tusschen het zuidoosten van Azië en het noordwesten van Australië tot Insulinde; echter zullen we de kusteilanden der beide werelddeelen, b. v. Hainan, voor de kust van China, en Melville, voor die van Australië, er niet toe rekenen....”
2

“...Torres straat in de Harafoera zee, althans in den zuidoostmoeson (§7). Tusschen deze twee aequatoriale stroomen gaat de Aequatoriale tegen- stroom naar het oosten; deze ontstaat aan den oostrand van Insulinde en is vooral ten noorden van Nieuw-Guinea, tot 160° O. L. zeer krachtig ontwikkeld. Aan den oost- rand van Azië ontstaat in de Ochotskische zee een koude stroom, welke door de Japansche zee en de Oost Chineesche zee naar het zuiden dringt endoor de Fukian straat, tusschen de oostkust van China en Formosa, soms tot in de Zuid-Chineesche zee doordringt; laatstgenoemd eiland wordt dan dus aan de westkust door eenen kouden, aan de oostkust door eenen warmen stroom bespoeld. In den Indischen Oceaan zijn deaequatorialestroo- men minder regelmatig ontwikkeld dan in den Grooten Oceaan; alleen de zuidelijke is vrij constant. Ten noor- den van den aequator zijn de stroomingen het product der moësons (§ 7). Deze stroomen hebben echter, voor zooverre ze westwaarts gaan, op Insulinde geenen invloed...”
3

“...planten zijn door de Europeanen in Insulinde in cultuur gebracht, d. w. z. onder hun toezicht en hunne leiding kweeken de Inlanders als werklieden op akkers of in tuinen verschillende producten. Van de Indische producten, welke door de Europeanen eene aanzienlijke waarde hebben verkregen, noemen we hier: suiker, indigo, peper, kruidnagelen, muskaatnoten en foelie; van de uit andere deelen der aarde ingevoerde: tabak (van het vastland van Azië), kina (uit Zuid-Amerika), koffie (uit Arabië) thee (uit China). Bij de beschrijving van dat deel van Indië, waar iedere cultuur het meest voorkomt, zal er een beknopt overzicht van worden gegeven. c. de boschproducten, d.w. z. die producten, welke noch door de Inlanders noch door niet-Manders worden gekweekt, maar in het wild groeien, zoodat iederëen ze slechts heeft te verzamelen, om ze te bezitten. Met deze alleen zou men een geheel boekdeel kunnen vullen; bij de behandeling der eilanden zullen hier en daar de voor- naamste ter sprake komen. Alleen op...”
4

“...Tropisch-Australië ge- heel te verdwijnen; echter hebben ze zich wel noordwaarts naar Japan verspreid. De araucariën gaan niet verder westwaarts dan het Arfak gebergte op Meuw-Guinea. Sumatra heeft, evenals Java, enkele geslachten alleen met Malakka gemeen, maar vertoont aan den anderen kant weder meer overeenstemming met Borneo, waarmede het zeer vele soorten gemeen heeft. Verschillende familiën, welke ten oosten van Borneo slechts zwak zijn vertegenwoordigd, komen ook op de Philippijnen en in Zuid-China, voor zoover we van deze streken de flora kennen, slechts spaarzaam voor. De vulkanen van Java dragen vele plan- ten , welke we eerst in Engelsch-Indië en in den Himalaja terugvinden; ze bezitten echter alle kleine zaden, meestal met kleine vliegwerktuigen toegerust, zoodat de wind ze kan hebben overgebracht. Zoo kunnen ook dieren, welke de vruchten verslinden, de zaden naar andere streken overbrengen; vooral bij vogels heeft dit plaats en deze kunnen de zaadjes ook in de veeren of aan de pooten...”
5

“...In de tropische streken is de flora zoo weelderig en levert zoo overvloedig allerlei producten voor de meest verschillende levensbehoeften, dat de mensch er met geringe moeite zich het noodige verschaft. In die rijke flora gaat de fauna als ’t ware te loor, ofschoon ook deze van de polen naar den aequator eenen steeds grooteren rijkdom en eene toe- nemende verscheidenheid te zien geeft. Het rijkste faunagebied is ongetwijfeld het Indische, d. w. z. het gebied van Yoor- en Achter-Indië, Zuid- China en Insulinde tot en met Celebes en Bali. Alleen wat insecten en vogels betreft, wordt het door Bra- zilië overtroffen; ook voor de fauna staan deze twee ge- bieden bovenaan. Het Indische heeft vertegenwoordigers van bijna alle familiën van Europa, Noord-Azië, Afrilra. en Australië; bovendien zijn de Indische soorten grooter dan de Europeesche en Noordaziatische; slechts enkele, zooals paarden en herten, zijn kleiner. De kleur der dieren is veel schitterender en afwisselender dan die der noordelijke...”
6

“...het Neotropische (Zuid- en Centraal-Amerika), het Aethiopische (Tropisch-Afrika) en het Oriëntale (Zuidoost-Azië). De drie andere heeten: het Nearoti- sche (Noord-Amerika), het Palaearctische (Europa, Noord-Afrika en Noord- en Midden Azië) en het Austra- lische Rijk. Het Oriëntale Rijk werd boven reeds het Indische genoemd. Wallace verdeelt het in: a. het Indische Gebied (het noorden en midden van Voor-Indië), b. het Ceylonsche Gebied (het zuiden van Indië), c. het Indo-Chineesche Gebied (Zuid-China en...”
7

“...meerekent, ± V* millioen, dus te zamen ± 600,000. Hoewel de Chineezen zich eerst zeer laat op zee hebben gewaagd, kwamen ze toch. reeds lang vóór de Europeanen naar Insulinde, en in de dne eeuwen onzer heerschappij is de stroom van „gestaarte Oost-Aziaten”, trots allerlei moei- lijkheden en hindernissen, blijven vloeien; in onze dagen is hij zelfs aanzienlijk sterker geworden. Uit de provin- ciën van Zuidoost-China, waar overbevolking heerscht, wordt hij gevoed, en wel bijna uitsluitend uit Foeh- kiën; daar de bevolking van het zuidelijk deel dezer provincie, welke vroeger uit heb noodden van China zich hier nederzette, haar Hokkiën noemt, heeten de van daar afkomstige emigranten Hoklo-Chineezen, terwijl hunne verwanten uit het zuidoosten der provincie in onze...”
8

“...vreedzame landbouwers; hunne voornaamste nederzetting zullen we boven Pontianak op Borneo aantreffen. Het verschil hunner taal en die der Hakka’s maakt, dat men in de Wester-Af deeling van Borneo vaak Chineezen zich in gebrekkig Maleisch met elkander hoort onderhouden. Daar kan men zoo nu en dan ook vechtpartijen tusschen de beide stammen zien, evenals op het vastland van China. Zoo mogelijk staan de Chineezen onder eigen bestuur; den aard der maatschappij in hun vaderland, n.1. eene aaneenschakeling van patriarchale familiegroepen, brengen ze gaarne naar elders over, zooals we bij de kongsi’s nader zullen zien. De immigrant uit China heet overal sin ké (— nieuw gast); de schimpnaam kee is hierdoor ontstaan....”
9

“...73 Daar tot dusverre slechts bij uitzondering vrouwen uit China mochten verhuizen, is het getal bastaard-Chineezen, welke men algemeen ook tot de Chineezen rekent, zeer groot; op de Philippijnen heeft men naast 30,000 Chineezen niet minder dan 210,000 Chineesche mestiezen. Terwijl de vaders op den ouden dag veelal naar China terug gaan, om in de heilige aarde van hun vaderland te worden be- graven, blijven de kinderen bij de moeders; op de Phi- lippijnen worden deze door de moeders in de Roomsch- Katholieke kerkleer opgevoed, terwijl ze in den handel een bestaan zoeken. Ook op Bangka hebben eenige Chi- neezen de Roomsch-Katholieke leer aangenomen. In den regel echter blijven ze den godsdienst hunner voorvaderen getrouw. Bij den Inlander, dien de Chinees gaarne uit- zuigt, is hij zeer gehaat. Van de overige Vreemde Oosterlingen noemen we in de eerste plaats de ± 35,000 Arabieren, die bij den Inlander van alle vreemdelingen het meest gezien zijn. Ze zijn bijna allen Hadhraml’s; uit hun vaderland...”
10

“...80 leische landzoogdieren -wijzen evenwel met nadruk op het bestaan eener vroegere landverbinding met Borneo. De vogelfauna leert bovendien, dat de immigratie uit Zuid- China vroeger stellig gemakkelijker -was dan thans; mis- schien was er zelfs wel eene landverbinding met Formosa, over welke b.v. de eigenaardige hertensoorten verhuisden. Ook vindt men op de Phillippijnen enkele soorten uit het oosten van Insulinde vertegenwoordigd, vooral onder de overvloedig voorkomende papegaaien en duiven; de kakketoes en de loophoenders der Molukken vindt men er eveneens. Alleen Palawan heeft fazanten. Landslakken vindt men nergens in het Indo-Maleische gebied zooveel als hier. Over het algemeen maakt de overvloed in de lagere diersoorten eene groote tegenstelling met de schaarschheid in de hoogere. Na de Philippijnen volgt, wat de eigenaardigheden en afgezonderdheid der fauna betreft, Java. Hier is ze veel rijker dan op de Philippijnen, zooals vooral uit het 90tal zoogdieren blijkt, van welke drie...”
11

“...ken is ook de met het Zuid-Serajoe gebergte slechts zwak verbonden Karang Bol ong (= uitgeholde rots), be- noemd naar den uitgeholden rotsmuur aan de zuidzijde, welke is blootgesteld aan de golven van den Indischen Oceaan. Hij is waarschijnlijk een verwoeste vulkaan, op welks ouden kraterbodem het gelijknamige dorp ligt. De talrijke holen aan de zuidzijde worden bewoond door de merkwaardige klipzwaluwen (salanganen), welker eetbare nestjes met levensgevaar worden verzameld en ver- handeld naar China. Drie keer per jaar ziet men hier de Javanen langs rotanladders 60 a 70 M. naar beneden anmuu...”
12

“...162 Suikerriet behoort tot de grassen en bereikt eene hoogte van 21/2—4 M., bij eene dikte van 2%—51/2 cM.; het groeit in de Nieuwe Wereld van 22° Z. B. (Brazilië) tot 32° N. B. (Yereenigde Staten), in de Oude Wereld van het zuiden tot 38° (Zuid-Spanje en Italië) en 30° F. B. (China). Op Java zijn de twee meest gewilde soorten het Tjeribonsch, eene rood-bruine, en het Japarasch, eene gele soort; .het laatste, dat meer suiker levert en gemakkelijker geperst en gekauwd kan worden, is bij de Inlanders het meest gewild. De groeitijd duurt in de lagere streken bijna een jaar, in de hoogere anderhalf jaar. Op Java is de oogsttijd van Juni tot September. De ge- ledingen, waaruit iedere stengel bestaat, zijn niet alle te gelijk rijp, wat zeer lastig is, daar uit den stengel zich licht zij riet ontwikkelt, dat zich voedt ten koste van de moederplant; in de onderste leden vindt men de meeste suiker. Het rijpe riet wordt gekapt; de groene uiteinden en bladeren dienen als veevoeder, de droge bla- deren...”
13

“...174 bosschen vormt; de bladeren, ongeveer 1 dM, lang, zijn glanzig en beider groen; hun weefsel is fijn en zacht en het aftreksel er van krachtig; deze boom vordert veel warmte en veel vocht; b. de theestruik van China, welke na het tweede jaar meerstammig is en tot ruim 2 M. hoog wordt; deze kan beter tegen droogte, de donker- groene bladeren zijn slechts 4 cM. lang en mat van kleur; bovendien schiet ze vlugger zaad, ten koste der bladvor- ming; de witte, welriekende bloesems met lange, gele meeldraden vindt men in de bladoksels. De laatste is sedert 1826 op Java en wordt thans in 13 residentiën aangeplant. Ze gaat in China tot 42° N. B., in Japan tot 39° N. B. Het stelsel van Van den Bosch gaf de cultuur aan contractanten, die tegen eenen vasten prijs de thee aan de Regeering moesten leveren. Dit duurde tot 1865, toen de cultuur vrij werd; sedert dien tijd is het product verbeterd en thans kan het met de Chineesehe thee concurreeren. Bij de Inlanders is de cultuur zeer geliefd. Op zandige...”
14

“...186 Zoo was de toestand ongeveer omstreeks h.et begin der Christelijke jaartelling. En thans, nadat er een paar duizend jaren zijn voorbijgegaan, en nadat eerst de Hin- doe-beschaving, daarna de Islam en eindelijk de heerschappij der Europeanen en de immigratie uit China en elders haren invloed hebben doen gelden, zijn de hoofdtrekken van het oude beeld nog niet geheel uitgewischt. De Javanen — d. w. z. al de bewoners van Java — wonen thans in dorpen. Deze heeten in de Soendalanden lemboer, of, met den Maleischen naam, kampong; eenige lemboers samen staan onder het bestuur van eenen loerah en heeten daarnaar kaloerahan. Bij de Javanen heeft ieder dorp, des sa geheeten, een afzonderlijk hoofd. Al de dorpen — samen + 50000 — liggen verscholen in zoogenaamde dorpsboschjes; aan de buitenzijde vindt men eenebamboehaag van 13 tot 23 M. hoogte, met hier en daar poortvormige openingen. Het geheel is soms 3 palen — 1 uur gaans — in doorsnede. In het bosch verspreid liggen de woningen der Javaansche...”
15

“...De Chineezen drijven te Siboga handel in benzoë, rotting, getahpertjah en kamfer; het kampement heet Fort van Tapanoeli. Het eiland Mansalar (Marsala) is tot 200 M. hoog en bestaat uit andesiet. Evenals Siboga heeft ook Baros, iets verder noordwaarts, eene aanzienlijke Chineesche wijk, waar tevens de pasar wordt gehouden; naar deze plaats heet de kamfer kapoer Baros. Hier komt dan ook de beste, veel beter dan de Japansche, ter markt; de pikol brengt er wel eens f 10000 op; ze gaat vooral naar China, voor het balsemen van lijken. Yankam- ferhout, een goed timmerhout, maakt men veel koffers, welke zelfs tegen rajaps bestand zijn. In het noorden van Tapanoeli vindt men het grootste alluviale terrein van Sumatra’s Weskust, n.1. de vlakte van Singkel, besproeid door de gelijknamige rivier, welke we reeds kennen, en vele kleinere. Ze is 8 uren gaans breed. De hoofdstroom is voor groote vaartuigen bruikbaar; echter ontbreken ook hier de zandbank vóór den mond en de hevige branding niet. Daar ligt...”
16

“...plaatsen door klei schiefer', kleisteen, zandsteen en kleihoudend bruinijzererts overdekt is. In deze lagen heeft men tot dusverre nergens versteeningen gevonden. Kalk is niet voorhanden. Op vele plaatsen wordt uit het berggruis stroomtinerts gewasschen. Door de smalle land- engte van Kr ah is het schiereiland met Achter-Indië verbonden. Reeds lang denkt men er aan, deze engte, welke slechts 30 M. hoog is, door te graven of er althans eenen spoorweg over te leggen; de vaart langs Zuid-Azië naar China en Japan zou daardoor aanzienlijk bekort wor- den. Yoorloopig gaat echter de scheepvaart nog door de drukke Straat van Malakka, bij de Engelschen een-...”
17

“...347 eilandjes Lepar, Liat en Mendanau (= meervormen, naar een met krokodillen bevolkt meer) verbinden het met Bangka. De straten er tusschen heeten, naar een Spaansch scheepskapitein, Gaspar straten; een gelijknamig ei- landje ligt in het noorden er van; de grootste diepte is 65 M.; de Stolze straat, langs de westzijde vanMen- danau, is de veiligste en beste en als waterweg van de Soenda straat naar China nóg altijd van groote beteekenis. In het'oosten scheidt de breede straat Kar imata, even- eens met eene grootste diepte van 65 M., het hoofdeiland van Borneo. Ook deze straat is bezaaid met zandbanken, ko- raalriffen, begroeide modderbanken en eilandjes. Blitong is een zachtgolvend, voor een groot deel eenvormig en eentonig heuvelland, waaruit zich eenige berggroepen en alleenstaande bergen verheffen. De kusten zijn meestal laag en moerassig; de zee- en brakwatermodder draagt eene weel- derige flora, wemelende van luchtwortels en bij de Ma- leiers bakaoe geheeten; ze is bijna ondoordringbaar;...”
18

“...350 landing werd de eerste mijn, de Prins Hendrik, ge- opend. Toch waren de resultaten gering, ook door ma- laria onder het werkvolk, totdat in 1860 het monopolie overging aan de Billiton-tinmaatschappij, aan welke de concessie van 1852 tot 1892 werd verleend. Deze verliet het tinanne westen voor het tinrijke oosten en mocht zich weldra in schitterende resultaten verheugen. Ze exploiteert met ruim 6000 Chineesche mijnwerkers, eerst van Singapore, later door directe werving in China hierheen verplaatst, het geheeleeiland, dat thans in vijf districten is verdeeld, van welke Mangar, in het oosten, verreweg het tinrijkst is; in het jaar 1885/86 was de productie ruim 81000 pikols, waarvan 42000 in het district Mangar; van 1853—86 was de totale opbrengst samen ± IV4 nullioen pikols. Gedurende het boekjaar 1886/87 werden ingeleverd: in het district Mangar 38485, in Lingang 23565,in Boeding 14354,in Tandjoeng Pandang 7041, enin Dindang 5774 pikols, tezamen 89193 p. tin; het aantal mijnen bedroeg...”
19

“...zijn zij zeer gehecht. Hunne taal wordt alleen door hen zelven verstaan. De aloude zeeroof is sedert 1851 voor goed gedaan en thans varen ze onder Neder- landsche vlag. De Chineezen — in 1885 bijna 8800, onder welke 7800 mannen — zijn bijna allen mijnwerkers; alleen in de grootere plaatsen, vooral te Tandjoeng Pandang, wonen ook Chineesche kooplieden, handwerkslieden en ambtenaren der Maatschappij. De handel is bijna geheel in hunne handen en wordt gedreven met Batavia, Pontianak, Singa- pore en China. Een Inlandsch districtshoofd staat aan ’t hoofd van de ruim 20,000 Inlanders., een Kapitein titulair van de ± 7000 Chineezen; aan ’t hoofd van ’t geheele eiland een adsistent-resident, die direct onder den Gouvemeur-Generaal staat. Alle drie wonen ze in de SCHUttlNG, TROPEN. 23...”
20

“...361 terwijl van vele vijgensoorten gomelastiek "wordt ver- zameld; verschillende planten, welke vetten en oliën, nog andere, welke touw leveren; agar-agar,eenesoort zeewier, waaruit men lijmen en vernissen voor China trekt en dat tevensin confituren dienst doet; vele rotting- soorten, o. a. de drakenbloedrotting (zie p. 310). Yoor de cultuur noemen we rijst, suiker, koffie, katoen, tabak, klappers en specerijen, vooral peper. Op de afwezigheid van vele groote Maleische zoogdieren in de fauna van Borneo werd reeds gewezen, (zie p. 81); de tijger en de luipaard van Java eu Sumatra zijn hier onbekend en worden vervangen door eene kleinere soort, de felis macroscelis, welks gestreepte huid als oorlogs- kleed dienst doet. Ook de olifant en de rhinoceros komen bijna niet voor; de eerste wordt slechts gevonden aan de Giong baai, in het noordoosten, de laatste alleen in het brongebied van