1 |
|
“...doch de uitvoering van tusschen-gewijsden zal aan het
beroepregt van partijen geenerlei nadeel toebrengen, zonder dat
zij noodig hebben te dien aanzien eenige regtsbetuiging (protestatie)
of eenige voorbehouding te doen.
Het beroep van tusschen-gewijsden staat vrij vóórdat het eind-
vonnis gewezen is. En in dat geval zal de uitreiking van het
tusschen-gewijsde geschieden.
Art. 43.
Voor voorbereidende (préparatoire) gewijsden of vonnissen
worden gehouden gewijsden tot instructie van de zaak en strek-
kende om de zaak in staat van afdoening te brengen.
Voor tusschen-gewijsden (interlocutoir) worden dezulke gehouden
waarbij het geregt, alvorens regt te doen, beveelt een bewijs,
een onderzoek of eene instructie, die de zaak zelve buiten haar
geheel brengt.
VIIde afdf.elin'o.
Van het in de zaak betrekken, van waarborgen.
Art. 44.
Ingeval de verweerder op den dag der eerste verschijning in
regten verzoekt om eenen waarborg in de zaak te betrekken,
zal de regtbank eenen genoegzamen tijd vergunnen...”
|
|
2 |
|
“...met de beginselen welke aangaande dit onder-
werp in het moederland vigeren, overeenkomstig zijn,
Zoo is het. dat Wij hebben goedgevonden en verstaan, zoo als
Wij doen bij deze:
Art. 1.
De kerkgenootschappen, armeninrigtingen en andere publieke
instellingen , welke in de Nederlandsche West-Indische bezittingen
bestaan, zullen niet vermogen eenig aan hen, hetzij bij eene
gifte onder de levenden, hetzij bij eene uiterste wilsbeschikking,
of onder welken anderen titel ook, besproken voordeel, de strek-
king hebbende om hen in het bezit van eenig roerend of onroerend
goed te stellen, mogen aannemen, noch zich eenige giften of ge-
schenken, onder welke benaming ook, mogen toeëigenen dan na
daartoe van wege den Gouverneur-Generaal, wat Suriname be-
treft , en van wege de respective Gezagvoerders, wat de bezittin-
gen buiten Suriname aangaat, te zijn geautoriseerd; zullende
echter deze bepaling niet van toepassing zijn op zoodanige, bij
eenige uiterste wilsbeschikking aan eenig der voormelde ligchamen...”
|
|
3 |
|
“...schuldig maken aan schennis van eens anders huisregt,
hetzij door tegen den uitgedrukten en hun kennelijk geworden wil
des bewoners, in deszelfs woning of het tot dezelve behoorende
erf zich te begeven, hetzij door, hoezeer ook met deszelfs bewilli-
ging zich daarin begeven hebbende, in dezelve woning of op
eenigen tot die woning behoorenden en daarmede een geheel uit-
makenden grond, eenige moeijenis, getier of andere onhebbelijkheid
aan te rigten , naar het oordeel des regters de kennelijke strek-
king hebbende om de huisselijke vrede en rust te verstoren.
Art. 4.
Wanneer eenig tot den slavenstand behoorend persoon zich aan
de misdrijven, by artt. 1, 2 en 3 vermeld, zal hebben schuldig...”
|
|