Your search within this document for 'mag' resulted in eleven matching pages.
1

“...werken, en één uur \tan hunnen middag- of etenstijd in te korten, of wanneer men hen hunnen vollen middag- of etenstijd laat genieten, hen twee uren na zons-ondergang aan het werk te houden; doch zal iedere slaaf, zoodanig gebezigd, voor zulken buitengewonen arbeyi beregtigd zijn tot een vierde deel verhooging van deszelfs gewoon rantsoen, zoo als zulks van stuk tot stuk bij deze keuren is bepaald. Van vorenstaande regelen zijn uitgesloten de molengasten, sui- kerkokers en vuurstokers, welke men mag bezig houden naar ge- lang van de hoeveelheid suikerriet dat gekapt is, of andere ver- eischten; onder voorwaarde echter, dat deze buitengewone arbeid niet langer voortdure als tot tien ure in den avond, tenzij zulks tot bet potten der reeds gemaakte suikers vereischt worde; doch des Zaturdagsavonds zal men hen mogen verpligten tot middernacht aan het werk te blijven, mits aan alle slaven, zoodanig gebezigd, dubbel rantsoen worde verstrekt. Art. 3. Het zal aan geenen eigenaar, directeur, factoor...”
2

“...1828. N«. 40. 71 Art. 82. ^ De getuigen, die aan de dagvaarding niet voldoen, zullen daartoe door het geregt genoodzaakt mogen worden, hetwelk te dien einde, en op de vordering van het openbaar ministerie, in dezelve zitting bij het eerste verstek eene geldboete, die de som van ƒ 30 niet mag te boven gaan, zal uitspreken, en, in geval van een tweede verstek, het bedwang bij aantasting van persoon. Art. 83. De getuige, aldus bij het eerste verstek in de geldboete verwe zen, zal, wanneer hij op de tweede dagvaarding voor het geregt wettige verschooning aan voert, op de conclusien van het openbaar ministerie, van de boete ontslagen kunnen worden. Ingeval de getuige niet op nieuw gedagvaard wordt, zal hij uit zich zelven in persoon, of door eenen bijzonderen gemagtigde, ter naaste teregtzitting mogen verschijnen om zijne verschooning in te brengen, en, zoo de zaak het medebrengt, ontslag van de boete te verkrijgen. Art. 84. Ingeval het feit noch wanbedrijf, noch politie-overtreding be- vat...”
3

“...Art. 35. De hoofdambtenaren in de Nederlandsche West-Indische bezit- tingen met de handhaving der politie belast, ambtshalve verpligt zijnde op dezelve te inquireren, zullen, zoodra hun het plegen van eenig feitelijk geweld door het publiek gerucht of anderzins ter ooren komt, gehouden zijn, daaromtrent onverwijld de noodige onderzoekingen in het werk te stellen, zonder daaromtrent eenige aanklagte of kennisgeving af te wachten, als waarvan de vervol- ging en het onderzoek van geenerlei misdrijf mag afhankelijk worden gemaakt. Art. 36. De verzoening of bevrediging tusschen den beleediger en den beleedigde zal geene belemmering of oponthoud mogen toebren- gen aan de vervolging en het onderzoek, waarmede de gemelde ambtenaren uit hoofde van het gepleegde feitelijk geweld zijn be- last , behoudens de bevoegdheid vah den regter om op deze ver- zoening of bevrediging bij het te geven vonnis het noodige regard te slaan. Art. 37. De medicinse doctores en chirurgijns in de Nederlandsche West- Indische...”
4

“...van den ambtenaar, belast met de waarneming van het publiek ministerie, verlof kunnen bekomen,, mits betalende, ten behoeve van den ambtenaar die het verlof afgeeft, voor elk schip of vaartuig metende . . . tonnen of daar- boven tien gulden, en voor kleine vaartuigen vijf gulden. Art. 12. Geen vaartuig zal vermogen eenigen ballast of andere zinkende a zelfstandigheden op de reede te werpen, maar zal dezelve worden gelost en gedeponeerd ter plaatsen, welke de havenmeester of ander bevoegd persoon mag aanwijzen, op poene van vijftig gulden boete. „ Art. 13. Het zal aan schippers, gezagvoerders of supercargo’s niet ge- oorloofd zijn hunne lading of eenig gedeelte van dien aan boord uit te slijten, zullende bij overtreding hiervan de schipper, ge- , zagvoerder of supercargo, die bevonden mogt worden hiertegen te hebben gehandeld, verbeuren eene boete van niet minder dan ƒ 25 en niet meer dan honderd gulden, naar bevind van zaken, ter beoordeeling van den regter; waarvoor het schip of vaartuig...”
5

“...geheel vervallen. Art. 20. Geen schipper zal eenig persoon van dit eiland naar elders mo- gen vervoeren zonder voorzien te zijn van een behoorlijk pas- poort, onverschillig of zoodanig persoon een supercargo, een vreemdeling, een ingezeten of een slaaf is; of te dulden dat dit door iemand anders van zijn onderhebbend vaartuig gedaan worde, op verbeurte eener boete van niet minder dan honderd en niet meer dan drie honderd gulden, buiten en behalve zoodanige actie als het openbaar ministerie noodig mag oordeelen tegen hem te institueren. ' , Personen, zonder paspoort vertrokken zijnde en alhier terugko- mende, zijn buitendien voor eene evengelijke boete en geregtelijke vervolging aansprakelijk. Supercargo’s het eiland verlatende in dezelfde vaartuigen waar- mede zij gekomen zijn, of passagiers welke op denzelfden dag in het vaartuig, dat hen heeft aangebragt, vertrekken, zyn niet ge- houden paspoorten te nemen, maar wel om van hun vertrek ken- nis te geven. Wanneer de omstandigheden mogten vorderen...”
6

“...of slavin winkel houdende of eenig ambacht uitoefe- nende, zal de aangifte van zijn of haar verlangen om daartoe be- voegd te worden, hetzij door zijn of haar eigenaar, ot door hen zelven (doch in dit geval met de schriftelijke toestemming van hun eigenaar daaronder), in voege als in voorgaand artikel vermeld is kennelijk maken; zullende de eigenaar van zoodanige slaat of slavin des noods voor het patentregt aansprakelijk worden gehouden. Art. 11. Alhoewel het patent in eens voor twaalf maanden mag worden verleend, en dit op eenige hierin vermelde belastingen voor liet gelieele jaar, des verkiezende, ineens kunnen worden voldaan, zal de perceptie van dit regt of andere belastingen desniettegenstaande kwartaalsgewijze door den ontvanger geschieden, en de belasting- schuldigen niet eerder daarvoor geregtelijk mogen worden aan- Art. 12. Alle personen, geene vaste ingezetenen zijnde, zullen het dubbel van het gewoon patentregt voor het uitoefenen van eenig beroep of ambacht en voor licenten tot...”
7

“...wanneer de lading niet is- geconsigneerd, zoo na mogelijk zal worden gesteld op 2 percent, doch geconsigneerd zijnde, op één pet. op de geheële lading. Art. 15. Geene als gepatenteerde winkeliers of broodbakkers mogen met hunne slaven of bedienden, of iemand van hunnentwege, levens- middelen, kaarsen, brood enz. inbakken langs de straat doen rond- venten , op poene van confiscatie Van zoodanige artikelen ten be- hoeve der armen en den onderschout der politie of ander bevoegd persoon, die dezelve mag hebben aangehouden, buiten en behalve- de boeten, hierna bepaald, voor diegenen welke, zonder behoorlijk- gepatenteerd te zijn, eenig beroep of ambacht uitoefenen. Art. 16. Op den lOden van elk ingetreden kwartaal zal door den boek- houder eene lijst worden geformeerd van al de in voege voor- noemd gepatenteerde kooplieden, winkeliers, broodbakkers en- ambtbachtslieden, mitsgaders dezulken, die tot het sluiten van> drank en rondventen van drooge goederen en snuisterijen zijn. gelicentieerd; welke...”
8

“...Mei 1817, te altereren als volgt: Alle gecultiveerde gronden zullen ingeperkt moeten zijn, hetzij met muren of wallen of wel met prikkels (cactus), of eenig ander gewas in deze gewesten daartoe gebruikt, en wanneer in deze wallen of heggen aan de zijden der wegen of aangrenzende gron- den geene openingen zijn gelaten , waardoor het vee geheel onverlet op den aldus ingeperkten grond zoude kunnen komen, zal de eigenaar van zoodanige ingesloten gronden beregtigd zijn,, het vee, dat daarop inbreuk mag hebben gedaan, op te vatten, en hetzij in zijne veeperken of koralen te zetten, of naar het fort in verponding te zenden; de gronden in voege voormeld niet ingeperkt zijnde, of...”
9

“...zal de eigenaar, of zullen de wachters blootelijk het regt hebben het vee daarvan af te drijven; 2°. meergemelde publicatie van 1». Mei 1817 te amplieren met de volgende bepalingen. Art. 1. Geen vee zal op oningesloten of niet behoorlijk ingeperkte weiden mogen grazen, zonder een of meer wachters, naar evenredigheid van het aantal vee, dat zjj onder hun toevoorzigt hebben, zul- lende , bij foute van dien, de eigenaar van het vee aansprakelyk wezen voor al het nadeel dat de culture door zijn vee mag zijn toegebragt, en buitendien vervallen in eene geldboete van niet minder dan ƒ 10 en niet meer dan ƒ 25, naar gelang der omstan- digheden , te appliceren als naar stijl. Art. 2. Eenig vee te regt opgenomen en naar het fort opgezonden wor- dende , zal de eigenaar der gronden niet als voorheen gehouden zijn, daarvoor aan de eigenaren van het verponde vee kennis te geven, en zal de eigenaar van het vee verpligt zijn den wachter of wachters, welke over hetzelve gesteld waren, wanneer hij het vee...”
10

“...boord bevondene yams, welke voor de armen voor verbeurd zullen worden gehouden, of, onverminderd de regten op de aan boord bevondene tras, welke in dat geval zullen worden verdubbeld; 4°. dat wanneer de armmeester of iemand anders, dien het zoude mogen aangaan of zich het belang der armenkas aantrekt, ver- meenen mag, dat eenig vaartuig meer yammes of tras heeft inge- laden als de hoeveelheid op het permit vermeld of bij de inklaring aangegeven, daarvan rapport te doen aan den eersten wethouder, die het regt zal hebben het vaartuig te doen arresteren en de lading te doen lossen, ten einde de hoeveelheid te bepalen welke meer is ingeladen dan op het permit of de uitklaring mag vermeld^ staan; zullende de schipper of gezagvoerder van zoodanig vaartuig ver- vallen in eene geldboete van twee gulden voor ieder honderd pond yammes en vjjf gulden voor ieder vat tras, welk meer aan boord zal worden gevonden dan op het permit of de uitklaring vermeld staan, onverminderd de regten daarop verschuldigd...”
11

“...248 1834. N°. 78. b. dat eenige slaven zich tot hunne ontvlugting bedienende van eene boot aan een vaartuig behoorende, of van eene boot, welke, ofschoon niet aan bet vaartuig behoorende, met toestemming van den schipper of gezagvoerder langs boord of op het dek mag hebben gelegen en voor de behoorlijke verzorging waarvan de schipper zich aansprakelijk stelt, het daarvoor zal gehouden worden dat zoodanige boot niet overeenkomstig de wet is ingeheschen of ver- zorgd geweest, en de eigenaar van het vaartuig of de schipper alzoo aansprakelijk zal zijn voor de door de eigenaren der slaven geleden verliezen, buiten en behalve de boeten gesteld op het niet nakomen der voormelde wet van 9 Mei 1832, ten ware de be- doelde schipper of gezagvoerder, ten genoegen des regters, zal kunnen bewijzen, dat aan de bepalingen dezer wet is voldaan, en de ge- vlugte slaven zich van de kano, boot of sloep hebben meester ge- maakt in weerwil der krachtdadigste pogingen, welke de schipper en het scheepsvolk in...”