1 |
 |
“...worden ingesteld.
Art. 16.
De termyn, binnen welken de aangifte moet geschieden, zal zijn:
1. van acht maanden na den dag van het overlijden, wanneer
het sterfgeval heeft plaats gevonden in de bezitting waar de belas-
tingschuldige woonachtig is;
2. van twaalf maanden, wanneer het sterfgeval heeft plaats
gehad in eenig ander gedeelte van Amerika;
3. van achttien maanden, wanneer het sterfgeval heeft plaats
gehad in Europa;
4. van dertig maanden, wanneer het sterfgeval heeft plaats
gehad in Azië of Afrika.
Art. 17.
Wanneer het vruchtgebruik met den blooten eigendom mogt
worden vereenigd gedurende het leven van den vruchtgebruiker,
zal de termijn van aangifte gerekend worden van den dag, waarop
deze vereeniging heeft plaat3 gevonden.
Art. 18.
Bijaldien de belastingschuldigen zich geheel of gedeeltelijk in
het bezit of het beheer gesteld hebben van goederen, nagelaten
door iemand, die buiten de bezitting, waar de belastingschuldige
woonachtig is, overleden is, vóór dat de laatste zes maanden van...”
|
|
2 |
 |
“...invoer van slaven in de Nederlandsche West-Indische be-
zittingen uit vreemde koloniën, landen en plaatsen blijft in het
algemeen verboden, met uitzondering evenwel van zoodanige
vreemde koloniën, landen en plaatsen, alwaar de directe invoer
van slaven uit Afrika niet is geoorloofd, overeenkomstig de voor-
schriften van art. 5 van het Koninklijk besluit van 17 September
1818, n°. 76, in verband met art. 3 van het Koninklijk besluit
van 6 Julij 1825, n°. 54.
De uitvoer van slaven van de Nederlandsche West-Indische
bezittingen naar vreemde koloniën, landen of plaatsen blijft mede
in het algemeen verboden, met gelijke uitzondering evenwel van
zoodanige vreemde koloniën, landen en plaatsen, alwaar de di-
recte invoer van slaven uit Afrika niet geoorloofd is, overeen-
komstig het aangehaalde art. 5 van het Koninklijk besluit van
17 September 1818, in verband met art. 3 van het besluit van
6 Julij 1825; in geen geval echter zal eenige uitvoer van slaven
uit de Nederlandsche West-Indische bezittingen...”
|
|
3 |
 |
“...opgeschort,
doch blijft aan den Gouverneur - Generaal voorbehouden om, in
bijzondere daarvoor vatbare gevallen, den bij dit artikel bedoelden
uit- en invoer van slaven toe te staan.
Art. 2.
De invoer van slaven uit de Nederlandsche West-Indische be-
zittingen uit vreemde koloniën en plaatsen, alwaar de directe
invoer van slaven uit Afrika piet geoorloofd is, zal alleen, krach-
tens eene speciale perpaissie van den Gouverneur-Generaal en,
voor zooveel de eilanden betreft, van de Gezagvoerders aldaar,
mogen geschieden.
Art. 3.
De uitvoer van slaven uit de Nederlandsche West-Indische
koloniën naar vreemde koloniën en plaatsen, waar de directe
invoer van slaven uit Afrika verboden is, blijft aan de bestaande
bepalingen onderworpen.
Art. 4.
Zoo dikwerf, strijdig met den inhoud van artt. 1, 2 en 3 dezer
wet, eenige in- of uitvoer van slaven mogt plaats hebben, zal
door dengene of ieder van diegenen, welke zich daaraan schul-
dig of medepligtig zullen maken, eene boete van duizend gulden
worden betaald...”
|
|