Your search within this document for 'straf' resulted in 22 matching pages.
 
1

“...vernieuwing van i,vroeger gesloten verdragen is aan dit voorschrift onderworpen I 2). Uit de opsomming der met name genoemde misdrijven blijkt, dat uitlevering wegens politieke redenen niet geoorloofd is. Ver- der mag geene uitlevering toegestaan worden, zoolang de vreemde- ling wegens het buiten het Rijk gepleegde misdrijf hier te lande wordt vervolgd, of wanneer hij deswege heeft terecht gestaan, en 5f veroordeeld óf vrijgesproken is; en in de tweede plaats’ wanneer de vervolging of de opgelegde straf volgens onze wetge- ving is verjaard. Eindelijk wordt geene uitlevering toegestaan dan onder voor- waarde, dat de uitgeleverde niet mag worden vervolgd of gestraft ter zake van het een of ander misdrijf, dat niet genoemd is in het tractaat, dan nadat hij, na zijne uitlevering, ééne maand de vrijheid heeft gehad om het land weder te verlaten. De uitlevering wordt aangevraagd langs diplomatieken weg; de verantwoordelijk- heid voor den last tot uitlevering rust op den minister van Jus- titie, terwijl...”
2

“...niet behandeld worden, heeft deze het regelen daarvan niet uit het oog verloren, maar daarvoor verwe- zen naar eene bijzondere wetgeving *). Het Burgerlyk Wetboek, het Wetboek van Koophandelendatvan ■ Burgerlyke Rechtsvordering behandelen dat recht. Het is hetzelfde i voor Relingen als voor Nederlanders, zoolang de wet zelve niet uitdrukkelijk het tegendeel vaststelt I 2 *). Allen, die zich op et grondgebied van den Staat bevinden, zijn dus bevoegd tot het genot der burgerlijke rechten *); geene straf kan het ver- lies van alle burgerlijke rechten — wel van enkele - ten ee- I volge hebben 4). 6 Terwijl het burgerlijk recht de verhoudingen tusschen de persrmen \ °nderhng reSeert’ heeft het staatsrecht betrekking op de verhouding waarin de personen staan tegenover het staatsgezag. Daar wij I ') Art. 4 »De uitoefening der burgerlijke rechten wordt door de wet bepaald.» Zie ook art. 146; r *) Zie art. 9 van de Alg. Bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, r *1 Zie art. 2 Burg. We tb. 4) Art...”
3

“...den misdadiger preventief zijne vrijheid te ontnemen, d. i. hem in zijne vrijheid te belemmeren, alvorens de zaak onderzocht, en de schuld uitgesproken is. De strafwet bepaalt, welke handelingen strafbaar, en welke straffen daarop van toepassing zijn. De strafvordering_____ d. i. het wetboek, hetwelk de wijze van vervolging en procedeeren in zake van overtreding der wet voorschrijft — geeft de gevallen aan, waarin iemand van zijne vrijheid beroofd mag worden, alvo- rens hij de hem toekomende straf ondergaat 4). Hierbij geldt de regel, dat een rechterlijk bevel vooraf moet gaan. In éen geval ■echter is eene arrestatie zonder voorafgaand bevel geoorloofd, nl. J) Zie de wetten van 8 Aug. 1862 (Stbl. n". 164 en 165). | ) Art. 146 GW. y>Er is een algemeen wetboek van burgerlijk recht, van ,oophandel, van strafrecht, van burgerlijke rechts- en strafvordering en van de samenstelling der rechterlijke macht.” | ) Zie de wet van 3 Maart 1881 (Stbl. n°. 35) (Nieuw Wetboek van Strafrecht), art. 10...”
4

“...last te geven, en volgens de vormen in de wet bepaald.” *) Aan den eisch van art. 153 GW. is voldaan door de wet van 31 j Aug. 1853 (Stbl. No. 83). Zie verder de artt. 444 en 600 Wetboek van Burgerl. Rechtsvord. en art. 45 en 106 Wetb. v. Strafv. s) Art. 148, le lid. nAlle twistgedingen 'over eigendom of daaruit| voortspruitende rechten, over schuldvordering en andere burgerlijke rech-\ ten, behooren bij uitsluiting tot de kennis van de rechterlijke macht.” •j Art. 155. »Op geene misdaad mag als straf gesteld worden dej verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoorende...”
5

“...meerderjarigverklaring, vóór het ■23ste jaar verkregen, geen kiesrecht medebrengt *). Ook hebben wij gezien, dat iemand, ten gevolge van eene straf, verstoken kan zijn van het genot zijner burgerlijke rechten. Hij, ■die onder curateele staat, of in staat van faillissement verkeert, ■of die geen voogdij of curatorschap uitoefenen, noch het beheer zijner goederen voeren mag, of het recht verloren heeft, om als getuige of deskundige op te treden 2), bezit niet de volheid der burgerlijke rechten, en kan dus het stemrecht niet uitoefenen. Ook het genot der burgerschapsrechten kan iemand door de straf van eerloosverklaring worden ontzegd. Die straf brengt mede, ■ontzetting of uitsluiting uit alle openbare bedieningen of ambten, ontzegging van het recht van stemmen en verkiesbaarheid, van ■de wapenen te dragen, of in het leger te dienen 3). Wie door deze straf is getroffen, Ss niet in het volle genot der burgerschaps- rechten, en mist de bevoegdheid, om als kiezer op te treden 4). *J Art. 2, Kieswet...”
6

“...dezer maatregelen niet nauwkeurig om- schreven is en acht het voldoende dat zij niet in strijd zijn, hetzij met de Grondwet, hetzij met eene wet. •Voor de laatste opvatting pleit, naar het ons voorkomt, in de eerste plaats de geschiedenis der Grondwet * *). In 1815 werd evenmin als in 1814 des Konings bevoegdheid om verordeningen uit te vaardigen in twijfel getrokken. Slechts het recht om straf te bedreigen ontbrak, aangezien de artikelen der wet waarop de straf is gevestigd, ook destijds in het vonnis moesten worden aan- gehaald. In deze leemte voorzag de wet van 6 Maart 1818 (Stbl. .N» 12), welke straf bedreigt tegen de overtreding van alge- meene maatregelen van inwendig bestuur en niet is aangenomen zonder hevigen tegenstand, welke niet zou zijn te verklaren, wanneer regeering en Kamer in de meening hadden verkeerd, dat deze maatregelen alleen gewettigd zijn, wanneer zij tot uitvoe- ring der wet worden genomen. Bij de herziening van 1848 werd geene bepaling opgenomen, waaruit beperking...”
7

“...opgeheven, en de poging van vast hogendokp in zijne Schets, om ze gedeeltelijk althans weder in het leven te roepen, mislukte. Sedert 1798 heeft dus het beginsel zich gehandhaafd, dat alle bijzondere rechtspraak, met eene tijdelijke uitzondering voor besturen van waterschappen is opgeheven. In nauw verband met ’s Konings macht in de handhaving van het recht staat het recht van gratie 2). Het geeft den Koning de bevoegdheid, kwijtschelding of vermindering van eene bij rech- terlijk vonnis opgelegde straf te verleenen, wanneer deze, bij de wet op het vergrijp gesteld, niet in verhouding staat tot de ge- pleegde daad. Het geldt hier niet, gelijk men vroeger niet zel- den meende, het bewijzen van genade, maar de handhaving van het recht, met name de zorg dat de toepassing der uit haren aard algemeene strafwet, in bijzondere gevallen zich niet door hard- heid of onbillijkheid kenmerke. Uit dit oogpunt is het duidelijk, dat dit recht kan worden uitgeoefend ook zonder verzoek van den veroordeelde, ja...”
8

“...121 De straf op de eerstgenoemde misdrijven is óf verbanning voor •den tijd van drie tot tien jaren, óf gevangenis van drie maanden tot drie jaren, m beide gevallen met vervallen-verklaring van fSS Wa^‘feden' en titek en van aansPraak op pensioen; de stiaf op het laatstgenoemde misdrijf is verbanning vanéén tot e jaren o gevangenis van éen tot zes maanden; de vervallen- ver arrng van waardigheden en van aanspraak op pensioen kan tevens worden uitgesproken. Is het laatste misdrijf slechte het gevolg van verzuim zonder opzet, dan is alleen de straf van ver- Jeaiijkn>7 S VaD ambteU 611 waard’S^eden daarop toepas- Voor het overige behelst de wet waarborgen, dat eene vervol- gmg op bevel der Tweede Kamer niet het gevolg zij van poli- eken hartstocht. Geene aanklacht van dien aard kan in d^af- eemgen er Stafen-Generaal in overweging genomen worden, dan wanneer zij gedaan is door vijf leden, schriftelijk en met op- gave der feiten; zij wordt binnen 24 uren ter kennis gebracht van den minister...”
9

“...126 dering, of van de geringere of zwaardere straf op het misdrijf'). 2. Dat van justitie, belast met het toezicht op de burgerlijke en strafwetgeving, waartoe ook het krijgswezen behoort, op de gevangenissen en op het notariaat, terwijl ook de voordrachten betrekkelijk verzoeken van gratie daarvan uitgaan. Verder is de minister van justitie belast met de zorg voor de uitgave van het Staatsblad, volgens het koninkl. besluit van 22 Dec. 1863 (Stbl. N°. 149). v 3. Dat van binnenlandsehe zaken heeft betrekking, gelijk de naam reeds aanduidt, op het geheele binnenlandsehe bestuur. Daaronder behoort de uitvoering der kies-, provinciale- en gemeentewet, het armwezen, de nationale militie en schutterij, het onderwijs in zijn geheelen omvang, de kunsten en wetenschappen en de medische politie. 4. Dat van marine omvat de zorg voor het zeewezen. In de dagen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden was deze opgedragen aan de admiraliteits-collegiën, vijf in getal, nl. dat van Rotterdam, van Amsterdam...”
10

“...toekomt, waarover wij op blz. 71 hebben gehandeld, dient hier melding te worden gemaakt van dat gedeelte der administratieve rechtspraak, waarmede de Raad van State in verband is gebracht. Terwijl het burgerlijk recht, het handelsrecht daaronder begre- pen, de betrekkingen regelt, welke voorvloeien uit het onderling verkeer der burgers, inzonderheid uit hun streven om hunne econo- mische behoeften te bevredigen en tot kapitaalvorming te gera- ken, terwijl het strafrecht de negatie van het recht met straf be- dreigt, regelt het administratief recht de betrekkingen van den Staat, deze in den ruimsten zin opgevat, tot de burgers, zoover hij besturend optreedt. Uit de toepassing der bestuursmaatre- gelen vloeien geschillen voort, van de eigenlijke rechtsgeschillen onderscheiden, als niet loopende over het mijn en dijn of over schending der strafwet, maar over de doelmatigheid, wenschelijk- heid, juistheid der toepassing van maatregelen, door het staatsge- zag in het algemeen belang genomen. Tegenover...”
11

“...samengestelde commissiën, gelijk zij in andere landen de openbare beraadslaging dikwerf op voor- treffelijke wijze plegen voor te bereiden. De ten onzent bestaande regeling brengt mede, dat de rapporteurs in de eerste plaats zorgen voor het weêrgeven van hetgeen in de afdeelingen in het midden is gebracht, terwijl zij verder bevoegd zijn, als zij het noodig oordeelen, op eenigszins zelfstandige wijze op te treden. Het laatste geschiedt echter zelden. Doch bij de behandeling van het Wetboek van Straf- staande uit den voorzitter der Kamer en de voorzitters der sectiën. 0e centrale afdeeling regelt de volgorde, waarin de verschillende ontwerpen worden behandeld, behoudens de beslissing der Kamer....”
12

“...afhankelijk, van de uitvaardiging van verschillende afzonderlijke wetten, ’s Lands belang zou zeer gebaat zijn, wanneer het tijdstip der invoering spoedig mocht aan- breken. Dit wetboek heft de drieledige verdeeling in misdrijven, wanbe- drijven en overtredingen op, om haar te vervangen door de twee- ledige in misdrijven en overtredingen. Als hoofdstraffen erkent het dan ook slechts: gevangenisstraf en hechtenis. Krachtens art. 11 moet gevangenisstraf van vijf jaren of minder, geheel, gevangenis- straf van langeren duur gedurende de vijf eerste jaren in afzon- dering worden ondergaan, terwijl in het laatste geval de minister ’) Kon. besluit v. 10 April 1838 (Stbl. n°. 12). !) Zoo in 1847. Toen is evenwel slechts het eerste boek van het ontworpen nationale wetboek van strafrecht aangenomen; de behande- ling van het overige is achterwege gebleven, zoodat ook het eerste deel nooit is afgekondigd. Zie voor de wetsontwerpen, bevattende Boek II en III, de Bijlagen van de Handel der St. Gen. Zitt....”
13

“...wordt het openbaar mi- nisterie waargenomen door de ambtenaren van het openbaar mi- nisterie. Er zijn 106 kantongerechten, 23 rechtbanken en 5 gerechts- hoven. De rechtbanken worden in twee — de kantongerechten in drie klassen verdeeld. De rechtsmacht van elk reehtscollegie, met uitzondering van den Hoogen Baad, wórdt door de Grondwet aan eene bijzondere wet overgelaten, namelijk aan de wet op de rechterlijke organisatie. De maatstaf is in strafzaken de aard van het misdrijf en de daarop gestelde straf; in burgerlijke zaken het bedrag of de aard der rechtsvordering. Voor de meeste zaken is de arrondissements-recht- bank aangewezen. Van hare vonnissen is in den regel hooger beroep op het hof. Geringe burgerlijke zaken komen voor den kantonrechter, gemeenlijk met appèl op de rechtbank. Eveneens berecht hij de overtredingen, terwijl de correctioneele misdrijven bij de rechtbank behooren, met beroep, in het eerste geval op de rechtbank, in het tweede op het hof. De crimineele misdrijven of de misdaden...”
14

“...bij de militie te zijn, moet men ingezeten, onge- huwd of kinderloos weduwnaar, lichamelijk voor den dienst ge- schikt, ten minste 1.55 el lang, en op den Isten Januari van het jaar der optreding als vrijwilliger het 20ste levensjaar ingetreden zijn, en het 35ste niet volbracht hebben. Het dragen der wapenen, tot bescherming van den vaderlandschen grond, moet eene eer zijn. Zij, die zulk eene eer niet waardig zijn, worden niet toegelaten. Zoo worden uitgesloten 1°. zij, die tot eene onteerende straf ver- oordeeld als eerlooze schelmen weggejaagd, of van den militairen dienst vervallen verklaard zijn; 2°. zij, die krachtens de wet van 28 Juni 1854, (Stbl. n°. 96) 2), waarbij eenige veranderingen ge- ') In het jaar 1882 waren 35,567 personen militieplichtig. Van dezen werden 19,134 vrijgesteld, en wel 1155 als kleiner dan 1.55 M., 2419 wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken, 4894 als eenige wettige zoons, 1167 als reeds in dienst getreden, 8953 wegens dienst van broeders of van plaatsvervangers...”
15

“...wétboek van strafrecht. De landlooperij als zoodanig is niet meer strafbaar gesteld. Wanneer iemand binnen het jaar waarin hij onherroepelijk wegens bedelarij veroordeeld is, weêr zich daaraan schul- dig heeft gemaakt, kan de in art. 432 en 433 bepaalde straf met een rderde worden verhoogd en de schuldige, na dié straf te hebben onder- gaan, zoo hij tot werken in staat is, voor ten hoogste drie jaren in eene rijkswerkinrichting worden geplaatst. De in den tekst genoemde bedelaars- gestichten hebben nog eene tweeledige bestemming: zij strekken tot verblijf van veroordeelde bedelaars en tevens tot verplegingsoord van behoeftigen, daarheen opgezonden om te voorkomen dat'zij tot bedelarij Vervallen. De nieuwe wetgeving vermijdt deze vermenging van straf met armverzorging; zij maakt de rijkswerkinrichtingen tot ware strafkolo- niën en laat de armverzorging aan de volgens de wet daartoe opgerichte instellingen over....”
16

“...vrees voor verwarring van bijzondere met alge- meene belangen. Het is aan het lid van Gedeputeerde Staten ontzegd, middellijk of onmiddellijk deel te hebben in pachten, leveringen of aanne- mingen ten behoeve der provincie 3); hij is verplicht al de verga- deringen van het collegie bij te wonen; alleen eene wettige reden ter beoordeeling van de vergadering, of eene afwezigheid in dienst der provincie, ontslaat hem van deze verplichting 4). De overtreding van deze beide voorschriften wordt met straf bedreigd. Na alvorens in zijne betrekking geschorst te zijn, wordt zijne zaak door de Provinciale Staten onderzocht; schuldig bevonden, wordt hij van de betrekking vervallen verklaard 6). i) Art. 51 prov. wet. Boven zagen wij reeds, dat dezelfde graad van bloedverwant- en zwagerschap niet bestaan mag tusschen hen en den Commissaris des Konings. Bovendien is eene familie-betrekking in den eersten of tweeden graad met den griffier eene reden tot uitsluiting. a) Art. 53 prov. wet. 3) Art. 57 prov...”
17

“...Daar- aan wordt zeer dikwijls gevolg gegeven. Geschiedt dit niet, en blijven Gedeputeerden bij hun gevoelen, dan dragen zij de veror- dening den Koning ter vernietiging voor. Verdèr schrijft de gemeentewet omtrent de strafverordeningen voor dat zij, zooveel mogelijk, worden ontworpen door eene vaste commissie uit den raad en dat deze commissie of bij gebreke daarvan burgemeester en wethouders, steeds zullen nagaan aan welke van de bepalingen der plaatselijke verordeningen, op wier overtreding straf is ge- steld, voortdurende kracht is toe te kennen. Het doel van deze voorschriften is niet alleen het bevorderen eener goede, zooveel mogelijk eensluidende redactie, maar ook om verwarring te ver- mijden, die noodzakelijk in den loop der tijden zou ontstaan, zoo niet nauwkeurig werd uitgemaakt welke veranderingen in de ge- meentelijke wetgeving hebben plaats gegrepen. Om dit doel nog beter te bereiken beveelt art. 178 der gem.wet dat de raad ten minste eenmaal in de vijfjaren bij afzonderlijke...”
18

“...van Gedeputeerde Staten onder- worpen (art. 158 Prov. wet). Sedert de overheersehing van het Fransche keizerrijk was het twijfelachtig of de bevoegdheid om keu- ren te maken, was blijven bestaan. De waterschapsbesturen welke dit recht vóór 1811 hadden uitgeoefend, gingen daarmede voort, en de wet van 9 October . 1841 (Stbl. n°. 42), welke verschillende bestanddeelen van de macht der besturen nader omschrijft, vermeldt ook de keuren. Eene andere vraag was het echter of de besturen bevoegd waren straf tegen de overtreding te bedreigen. DeHooge Raad gaf in 1846 en 1847 een ontkennend antwoord. In deze leemte is voorzien bij de wet van 12 Juli 1855, Stbl. n°. 102, tot voorloopige voorziening in sommige waterstaatsbelangen. De be- sturen, aan welke het recht van keuren uit te vaardigen toekomt — dit blijkt thans uit de reglementen — kunnen gevangenisstraf bedreigen van een tot drie dagen en boete van ten hoogste f 25, te zamen of afzonderlijk. Ingeval van herhaling binnen het jaar kunnen deze...”
19

“...d van het regent- I schap verschilt 3). Sommigen bezaten ook vroeger landerijen (apa- V nages of ambtelijk landbezit), die hun van gouvernementswege I werden toegekend, om met de opbrengst daarvan hun inkomen te I ofTerderen' Bij ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van S 26 Sept. 1867 (Ind. Stbl. n°. 122) is dit ambtehjk landbezit af- geschaft. Tevens werden daarbij de persoonlijke diensten (pan- tjèndiensten) en de leveringen, door de bevolking aan de hoofden te verstrekken, beperkt, en straf bedreigd tegen knevelarij % Op grond van art. 57 reg.-regl. dat herziening voorschrijft van |de verordeningen, persoonlijke diensten betreffende, eens in 5 j aren |is op enkele punten de bestaande regeling eenige malen £ewij- |) Art. 69, 4de lid, ibid. 2) Dr. J. j. DE HOLLANDER, Handleiding bij de beoefening der land- en volkenkunde van Nederl. Oost-Indië, (2de uitgave) Deel I. 323. 3) Zie ordonn. van den G.-G. van 28 Sept. 1867 (Ind. Stbl. n° 125) en 1870 nos. 54 en 124. [ 4) Zie ordonn- van...”
20

“...455 deel der werkzaamheden van het hof is de revisie van alle straf- vonnissen, gewezen door de rechtbanken van omgang en de land- raden, alsmede van alle strafvonnissen door de raden van justitie in eersten aanleg gewezen. De militaire rechtspleging is opgedragen aan krijgsraden, wier vonnissen aan het hooger beroep bij het hoog militair Gerechts- hof onderworpen zijn. De voorzitter en de overige leden van het Hooggerechtshof zijn tevens voorzitter en leden van het militaire hof; maar twee leden worden telkens bij halfjarige tourbeurten aangewezen, om daarin zitting te hebben, terwijl de procureur- generaal benevens een paar advocaten-generaal als advocaat-fiscaal en substituut advocaat-fiscaal daarbij fungeeren. Voor het overige is het samengesteld uit drie actieve of gepensioneerde hoofd-offi- cieren van de landmacht en twee van de zeemacht 1). §5. De land- en zeemacht. Zooals wij boven reeds aangeteekend hebben, is de Gouvemeur- Generaal opperbevelhebber van de land- en zeemacht. Onder...”