1 |
|
“...te meer bewogen de ingediende herziening geheel onvoldoende te N
achten. De spanning en onrust namen toe. Voor het behoud der :
openbare orde viel te vreezen. De Koning, beducht voor zijn troon,
veranderde plotseling van gedragslijn, en ontbood in den middag
van den 13en Maart den Voorzitter der Tweede Kamer, den heer ;
Boreel van Hogelanden, om door zijne tusschenkomst van de
Kamer te vernemen, welke herziening in ruimeren zin door haar
werd gewenscht. Het ministerie dat bij dezen gewichtigen stap '
door den Koning geheel was voorbijgegaan, diende zijn ontslag in.
De Kamer besloot de 27 ontwerpen ter zijde te stellen en vatte ,
den 16en Maart hare denkbeelden omtrent de herziening in een -•
verslag samen. Den volgenden dag benoemde de Koning eene ■
commissie voor het samenstellen van nieuwe herzieningsontwerpen.
Zij bestond uit de heeren mrs. J. R. Thorbecke, D. Donker Cur- ’,
tius, J. M. de Kempenaer, L. C. Luzac en L. D. Storm. Reeds >
den llden April had deze commissie, waarvan twee...”
|
|
2 |
|
“...politieke richting van het Kabinet be-
treffen. De verwerping van zulk een ontwerp wordt dan eene
kabinets-quaestie, d. i. zij treft het geheele ministerie.
Somtijds stellen de ministers en corps (collectief) of enkelen
hunner de portefeuilles ster beschikking» van den Koning, d. i.
zij laten het aan de beslissing van het hoofd van den Staat over,
om hen te ontslaan of het ontslag te weigeren. Dat is een bewijs
van een hinken op twee gedachten, vooral wanneer een geheel
Kabinet tot zulk eenen stap overgaat. Een van beiden, öf er be-
staat eene gewettigde reden voor hunne aftreding, öf zij bestaat
niet. Het Kabinet zelf moet de verantwoordelijkheid van het ont-
slag of het aanblijven op zich nemen, en mag zich niet verschuilen
achter de koninklijke beslissing.
«Eene gedurige verwisseling van mijne verantwoordelijke raads-
lieden», zeide de koninklijke proclamatie van 10 Oct. 1866 (Stbl.
No. 165), »zou allengs schadelijk worden voor de zedelijke en
stoffelijke belangen der natie; zij verlamt...”
|
|
3 |
|
“...het hooge staats-
I collegie. Wordt met iemands benoeming tot Staatsraad gewacht tot na
den besten leef- en werktijd, dan verliest de Raad zelf zijne waarde en
: aanzien, terwijl er toch altijd, door hoogen leeftijd der leden en door
| enkele min gelukkige keuzen, eenige zwakke elementen in zullen voor-
komen.
«Juist omdat de verantwoordelijkheid der regeering noch wettelijk noch
zedelijk gedekt wordt door de adviezen van den Raad van State, kan
t dat hooge collegie wel somtijds een onbedachten stap keeren, maar geen
aanspraak maken op eigenlijken staatkundigen invloed. De diensten, die
het bewijst, bepalen zich tot het uitoefenen van heilzame kritiek over
. ontwerpen van wetten en besluiten, en tot de administratieve recht-
I spraak. Een meer actief aandeel aan de wetgeving, dan het uitoefenen van
kritiek, heeft de Raad van State in Nederland nog niet gehad; om dit
te hebben, zou er eene zeldzame overeenstemming en samenwerking
tusschen ’s Raads afdeeling en den minister, die de wet moet...”
|
|