Your search within this document for 'minister' resulted in 76 matching pages.
 
1

“...éenheid van staatkundige richting werd gelet. Vandaar dat »de koninklijke naam het schild werd, waarachter de ministers zich dekten, om maatregelen goed te maken, wier verantwoordelijkheid zij niet wilden of niet durfden op zich nemen * *). Het stelsel van besluiten-regeering kwam in zwang, waardoor de inmenging der Staten-Generaal in vele belangrijke aangelegenheden afgesneden werd; over het beheer der financiën werd een dichte sluier gewor- pen ; de koloniën werden door den onverantwoordelijken minister volgens den wil des Konings bestuurd, en de vrije uiting der ge- dachten werd aan banden gelegd. Te midden van den hardnekkigen strijd in en buiten de Kamer, weêrklonk in Juli 1830 de mare van de Fransehe omwenteling, welke een einde maakte aan de regeering der boükbons. Die ge- beurtenis zou — het was te voorzien — ook elders, en met name in Nederland, hare terugwerking niet missen. De regeering begreep terecht, dat de toezegging van eene grondwetsherziening het eenige middel was, om de gistende...”
2

“...24 was bestemd het staatsrechterlijke Nederlanderschap te regelen. Haar ontwerper, de heer Thorbecke, drukte deze bestemming uit door in art. 1 aan te wijzen, wie «Nederlanders zijn ten aan- zien van het genot van burgerschapsrechten”. De minister ver- stond daaronder het genot der rechten aan het volle lidmaatschap van den Staat verbonden, dus onder anderen het recht om te kiezen en gekozen te worden. Anderen daarentegen verstonden onder de burgerschapsrechten uitsluitend het kiesrecht. In dezen zin wordt de wet niet zelden toegepast, ook door de rechterlijke macht. Aldus heerscht er eene verwarring in dit onderwerp tengevolge van de tweeledige regeling in het Burg. Wetb. en in de wet van 1850. Ten aanzien van het strafrecht zal de onzekerheid ophou- den bij de invoering der wet van 3 Maart 1881 (Stbl. n°. 35) welke in art. 83 de wet van 1850 toepasselijk verklaart. Ingevolge deze wet wordt men Nederlander door geboorte, ves- tiging, naturalisatie en wetsdu/iding. 1. Door geboorte. Wanneer...”
3

“...het middelpunt worde van personen, die van hier uit de regeering van hun eigen land beleedigen of belasteren, of aanslagen beramen tot omverwerping van het elders bestaand gezag. De regeering moet zich de bevoegdheid voorbehouden, aan de zoodanigen het verblijf in ons vaderland te ontzeggen, onder de noodige waarborgen, dat zij niet toegeeft aan willekeur of aan een onwettigen drang van de beleedigde mogendheid. Het daar- toe strekkende bevelschrift wordt daarom door een verantwoorde- lijken minister gecontrasigneerd, terwijl daarvan mededeeling wordt gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodat ge- noegzaam gewaakt wordt tegen onwettige handelingen der re- geering. Zij, op wie de uitzetting wordt toegepast, en die zich op hun Nederlanderschap of ingezetenschap, of op verkeerde toepassing van de wet beroepen, kunnen récht zoeken bij den Hoogen Baad. De toepassing der wet van 1849 laat inmiddels te wenschen over. Verblijfpassen worden niet meer afgegeven, maar de vreemde- lingen...”
4

“...vervolging of de opgelegde straf volgens onze wetge- ving is verjaard. Eindelijk wordt geene uitlevering toegestaan dan onder voor- waarde, dat de uitgeleverde niet mag worden vervolgd of gestraft ter zake van het een of ander misdrijf, dat niet genoemd is in het tractaat, dan nadat hij, na zijne uitlevering, ééne maand de vrijheid heeft gehad om het land weder te verlaten. De uitlevering wordt aangevraagd langs diplomatieken weg; de verantwoordelijk- heid voor den last tot uitlevering rust op den minister van Jus- titie, terwijl een vreemdeling, omtrent wien men verwacht dat zij- ne uitlevering zal worden aangevraagd, voorloopig in hechtenis I *) Mr. J. T. Buys. De Grondwet, Toelichting en kritiek I, 1 blz. 27 28. | *) In de wet van 13 Aug. 1849 waren ook voorschriften betrekkelijk de uitlevering opgenomen. Er waren dus overeenkomstig die voorschrif- ten verdragen gesloten, welke ook na de wet van 1875 kracht van wet behouden....”
5

“...weduwe is, een jaarlijksch inkomen van f 150,000 uit ’s lands kas verzekerd 1). Dit inkomen nu stelt den Koning in staat, om onder anderen de aan zijn Huis verbonden hofbetrekkingen te bezoldigen (civiele lijst). Volgens de Grondwet heeft de Koning de bevoegdheid, zijne hofhouding naar eigen goedvinden te regelen 2). Intusschen »be- hoeft het geen betoog, dat een verstandig Koning zich in zijne hof- houding niet zal omringèn door personen, die het algemeen ver- trouwen missen, en dat... een minister den Koning opmerkzaam moet maken, wanneer hij zich omringt door de zoodanigen, die- den luister van zijne kroon zouden benadeelen» 3). Verder geniet de Koning vrijdom van personeele lasten, waarin ook de troonopvolger deelt 4). Deze vrijdom omvat, met uitzon- dering van de grondbelasting, alle directe belastingen welke vooraf beschreven en volgens vastgestelde kohieren ingevorderd worden, dus ook de belastingen op de inkomsten. c. Het constitutioneele koningschap. Het constitutioneele koningschap...”
6

“...genen maatregel te ondersteunen of te verdedigen, i Maar, zal men zeggen, indien de Koning aan zijne ministers [ bevolen heeft, een maatregel te nemen — wij zeggen niet, die in strijd is met de Grondwet of eenige andere wet, want daarte- I Sen wordt door de wet op de ministerieële verantwoordelijkheid , gewaakt — maar die volgens het oordeel der Staten-Generaal Illiet str°okt met het algemeen belang, moeten de ministers dan S boeten voor de schuld des Konings ? Het antwoord daarop is: [' df minister is niet het werktuig des Konings; hij is • onafhanke- ' lijk; hij kan zijne medewerking weigeren ; hij is daartoe verplicht, f indien naar zijne overtuiging het bevolene in strijd is met het al- j .gemeen belang ; zelfs kan die overtuiging hem nopen, zijne betrek- | king neder te leggen. Doet hij dit niet, onderwerpt hij zich aan I het bevel, dan neemt hij de verantwoordelijkheid op zich, en boet t hij voor eigene schuld. »De Koning is onschendbaar.” Hoe past de regel, dat hij j staatsrechtelijk...”
7

“...öf alleen in het Staatsblad, öf tevens , in de Staats-courant. In het eerste geval verkrijgt de maatregel verbindende kracht op den twintigsten, in het andere op den vijfden dag na de dagteekening van de plaat- sing in het Staatsblad en in de Staats-courant beiden. Het koninkl. besluit van 22 Dec. 1863 (Stbl. N°. 149) draagt de zorg voor de onmiddellijke plaatsing zoo der wetten als der algemeene maatregelen van inwendig bestuur in het Staatsblad, en zoo noodig in de Staats-courant, aan den minister van justi- tie op. Dit geldt ook voor die koninklijke besluiten, welke niet tot de categorie van maatregelen van inwendig bestuur behooren, doch wier opneming in het Staatsblad en in de Staats-courant noodig wordt geacht. De Graven van het Hollandsche, Henegouwsche en Beiersche huis waren vaak onmachtig tegenover de zich meer en meer ontwikkelende gemeenten. De verschillende Staten, waarover de vorsten uit het Bourgondische en Oostenrijksche huis regeerden, hadden ieder hunne- eigenaardige rechten...”
8

“...den minister van binnenlandsche zaken, bewerkt door daartoe in het bijzonder aangestelde ambte- naren, en door den minister ingediend. Dit geldt in het algemeen van al de verplichtingen, welke den Koning zijn opgelegd. Het uit- voerend gezag, dat hem bij de Grondwet is opgedragen, en waarvan wij zoo aanstonds enkele deelen zullen opnoemen, wordt door hem weder aan zijne ministers, die daarvoor verantwoordelijk zijn, op- gedragen ; wanneer men dus in de Grondwet telkens den naam des Konings ontmoet, wordt daarmede minder zijn persoon dan wel de regeering bedoeld, waarvan hij het hoofd is. Tot de rechten van het uitvoerend gezag des Konings behoort ook de bevoegdheid, om de ministers en alle verdere hoogere en lagere ambtenaren te benoemen. Hierover spreken wij later. Verder wordt in de Grondwet gesproken van: ’s Konings opperbestuur in de buitenlandsche betrekkingen 2). Elke mogendheid staat tot de andere in min of meer nauwe betrek- king, welke door wederzijdsche gezanten, minister-residenten...”
9

“...het woord oppergezag, terwijl elders van opperbestuur sprake is, tot die opvatting zoeken te komen. De Grondwet is niet altijd in taal en uitdrukking even juist. «Opper- gezag en opperbestuur,» waarin verschilt het eene van het andere? Wat zou voor het opperbevelhebberschap pleiten? Het kan toch voorkomen, dat de Koning juist niet die hoedanigheden bezit, welke eenen opperbevelhebber eigen moeten zijn. Bovendien de opperbe- velhebber staat onder den .verantwoordelijken minister; de Koning nu kan niet onder zijnen minister van oorlog staan. ’s Konings opperbestuur over de koloniën 1). Even als bij het vorige artikel, sluit ’s Konings opperbestuur geenszins de inmenging uit der Staten-Generaal met betrekking tot die onderwerpen, welke met de koloniën en bezittingen in verband staan, en te recht, want zij behooren aan den Staat. Wij zullen later, wanneer wij onze overzeesche bezittingen en ko- loniën meer opzettelijk behandelen, gelegenheid hebben een blik te slaan op vroegere rechtsbetrekkingen...”
10

“...100 en verantwoording moet geschieden van het geldelijk beheer; terwijl eindelijk eene onafhankelijke Rekenkamer controle uitoefen t over dat beheer, — wat is dan de bedoeling van art. 61 ? Zij is eigenlijk niet anders, dan uitvoering te geven aan de wettelijke regeling van ’s lands gelden, voornamelijk met betrekking tot de inning der belastingen en andere inkomsten. Wederkeerig wordt door den Koning deze zorg opgedragen aan den minister van financiën, op wiens naam dan ook de vervolgingen tegen ontduiking der belastingen worden inge3teld. Voorts is de Koning bevoegd, de be- zoldiging van de door hem aangestelde ambtenaren, met uitzon- dering van de leden der rechterlijke macht en der Rekenkamer art. 176, 3a° lid) wier tractement bij de wet wordt bepaald, vast te stellen, en de kosten voor de verschillende takken van administratie en bestuur zoodanig te bepalen, als hij in het alge- meen belang noodig acht. Daar hij echter verplicht is de bezol- digingen op de staatsbegrooting te brengen...”
11

“...de partij, welke m de Volksvertegenwoordiging de meerderheid heeft moeten ook door hem met zijn vertrouwen vereerd worden. Wel is waar schrijft de Grondwet voor, dat de Koning de ministers ont- slaat snaar welgevallen», doch het is geenszins hare bedoeling daarmede voor willekeur de deur te openen. Met de woorden snaar wélgevallens wil zij veeleer te kennen geven dat, terwijl de gewone, ambtenaar, die de hem opgedragen taak naar behooren vervult, zich tegen ontslag gewaarborgd mag achten, de minister a munt hij uit door bekwaamheid en de meest nauwgezette plichts- betrachting, wegens staatkundige redenen kan worden ontslagen. ’) Zie blz. 81. 8...”
12

“...Koning bij de Staten-Generaal ingezonden worden, mitsgaders van alle maat- regelen van inwendig bestuur en in het algemeen van alle ko- ninklijke besluiten. De ministers doen aan den Koning hunne voorstellen van wet. Het kan voorkomen dat het Hoofd van den Staat dienaan- gaande andere inzichten heeft'. Er kunnen maatregelen voorgesteld, personen voor ambten voorgedragen worden, die hem persoonlijk minder aangenaam zijn ; maar in zulke gevallen zal de constitutio- neele Vorst, indien hij den minister niet tot zijn gevoelen kan overhalen, de voorstellen van het verantwoordelijk lid der Regee- ring niet lichtvaardig verwerpen....”
13

“...noodige inlichtingen. In den regel wordt. de • samenstelling van een Kabinet — zoo wordt het ministerie dikwerf genoemd — opgedragen aan een uitstekend man, die bij het kiezen van de personen, welke Mi als zijne ambtgenooten den Koning wenscht voor te dragen, te letten zal hebben op overeenstemming in richting en beginselen. Want ook die homogeniteit — dus noemt men die overeenstem- ming — is een element van de constitutioneel regeering. Zonder baar kan een eenswerkend bestuur niet bestaan. Elke minister zou, van zijn eigen bijzonder standpunt uitgaande, maatregelen unnen nemen, m strijd met die zijner ambtgenooten. Maar die homogeniteit zou te ver gedreven worden, indien men haar wilde toepassen op alle ondergescMkte belangen. Zij kan echter eene waarheid zijn, zoo' men alleen let op staatkundige richting en regeermgsbeginselen. Desniettemin blijven de ministers, ieder in sijn departement, zelfstandig. Onder Koning willem I was de minis terieele verantwoordelijkheid niet bekend; de ministers...”
14

“...116 Heeft het ministerie het vertrouwen der Vertegenwoordiging verloren, dan biedt het den Koning zijn ontslag aan. Deze overweegt, of het al dan niet gewettigd is. Zijn slechts enkele leden door een votum van wantrouwen getroffen, dan is het de vraag, of de door hen in "de Kamers geleden nederlaag op het geheele ministerie terugwerkt. Er' zijn wetsontwerpen, waarbij niet alleen de minister, tot wiens departement het onderwerp behoort, maar het geheele ministerie betrokken is, ontwerpen, welke de re- geeringsbeginselen en de politieke richting van het Kabinet be- treffen. De verwerping van zulk een ontwerp wordt dan eene kabinets-quaestie, d. i. zij treft het geheele ministerie. Somtijds stellen de ministers en corps (collectief) of enkelen hunner de portefeuilles ster beschikking» van den Koning, d. i. zij laten het aan de beslissing van het hoofd van den Staat over, om hen te ontslaan of het ontslag te weigeren. Dat is een bewijs van een hinken op twee gedachten, vooral wanneer een geheel...”
15

“...ele crisis niet lang duren. De verwachting is gespannen, en de natie heeft recht spoedig te weten, wie met het vertrouwen des Konings worden vereerd. Een cabinet d’affaires noemt men een zoodanig kabinet, dat, tengevolge van de moeilijkheid om een definitief kabinet samen te stellen, b. v. wanneer de staatspartijen eene gelijke kracht be- zitten, en geen harer eenig overwicht, heeft, optreedt, om de zaken gaande te houden, en zich dus niet op het terrein van groote be- ginselen beweegt. Een minister-president, die door zijne persoonlijkheid de staatkun- dige richting van het Kabinet uitdrukt, die er de ziel en het besten- dige hoofd van is, kent ons geschreven staatsrecht niet. De aard der . samenstelling brengt echter van zelven mede, dat éen der leden als tet hoofd, van het ministerie wordt beschouwd, naar wien het Kabinet zelfs dikwijls genoemd wordt. Het is noodzakelijk, dat éene leidende gedachte het geheele Kabinet beziele en deze gedachte worde aangegeven door hem, die wegens zijn...”
16

“...met buitenlandsche mogendheden, de instructiën aan de gezanten in belangrijke aangelegenheden te geven, de voordrachten omtrent de benoeming en het ontslag bui- ten eigen verzoek van hooge staatsambtenaren, bij name daarin genoemd enz. Behalve deze werkzaamheden heeft de ministerraad ook te beraadslagen over beginselen van algemeen regeeringsbeleid. Volgens het genoemde reglement van orde worden de besluiten bij meerderheid van stemmen opgemaakt. Op de onafhankelijkheid van den individueelen minister wordt volstrekt geen inbreuk gemaakt, wanneer de ministerraad tegen zijn gevoelen een besluit neemt. Acht hij het in strijd met zijne Courant, 1860-1861. Vroeger was de raad van ministers geregeld bij Kon. Besluit van 19 Sept. 1823. Hij was samengesteld uit den Raad van State, de hoofden der departementen en den Secretaris van Staat, die destijds aan het hoofd stond van hetgeen men thans het Kabinet des Konings noemt. De raad was «bestemd om over alle ontwerpen van wetten, besluiten, reglementen...”
17

“...hunne richting door de Volksvertegen- woordiging niet goedgekeurd, zij worden door een votum van wantrouwen getroffen. De constitutioneele gewoonte brengt mede dat zij dan hun ontslag vragen. Om de verantwoordelijkheid in het algemeen te kunnen doen werken, schrijft de Grondwet voor, dat alle koninklijke besluiten en beschikkingen het contraseign moeten dragen van den betrokken minister 1). De wet op de ministerieele verantwoordelijkheid heeft eene zuiver strafrechtelijke strekking, en staat in nauw verband met artikel 150 der Grondwet, waarbij de Hooge Raad wordt aangewezen om over de ambtsmisdrijven van den minister te beslissen. Volgens die wet nu zijn de ministers strafbaar: a. wanneer zij hunne medeonderteekening hebben verleend aan koninklijke besluiten of beschikkingen, waardoor hetzij de Grondwet, hetzij eene wet, hetzij een algemeene maatregel van inwendig bestuur van den Staat of van de koloniën is geschonden; b. wanneer zij uitvoering geven of doen geven aan koninklijke besluiten...”
18

“...behelst de wet waarborgen, dat eene vervol- gmg op bevel der Tweede Kamer niet het gevolg zij van poli- eken hartstocht. Geene aanklacht van dien aard kan in d^af- eemgen er Stafen-Generaal in overweging genomen worden, dan wanneer zij gedaan is door vijf leden, schriftelijk en met op- gave der feiten; zij wordt binnen 24 uren ter kennis gebracht van den minister. Wanneer de Kamer besloten heeft, haar in overweging te nemen, wordt zij gesteld in handen eener commissie ie zich belast met het hoeren van getuigen - op de wijze als’ bij eene enquête plaate vindt - en met het verzamelen van alles, wat licht over de zaak kan verspreiden. De minister kan niet verpheht worden voor de commissie te verschijnen, doch wanneer hij het verlangt, moet hij in eiken stand van het onderzoek ge- ' 00 worden. Het door de commissie opgemaakte verslag wordt f, °VerTk0ffiSUg h6t stelsel vau het nieuwe Wetboek van Straf- . recht, om de speciale misdrijven, voor zoover deze reeds in bestaande ' i °mSChreVe“’ °P te...”
19

“...122 naar de afdeelingen verzonden, en daar onderzocht. Bij de beraad- slagingen over de aanklacht wordt de minister, als hij het verlangt, gehoord, en hij behoudt dit recht, indien hij vóór of gedurende het onderzoek mocht zijn afgetreden. De Tweede Kamer toetst eindelijk de ten laste gelegde feiten aan het recht, de billijkheid, de zedelijkheid en het staatsbelang. Wordt de aanklacht aan- genomen, dan is de procureur-generaal bij den Hoogen Baad met de vervolging belast. Behalve van wege de Tweede Kamer, kan de vervolging van den Koning uitgaan. Daar het in den aard der zaak ligt, dat deze daartoe niet dan op goede gronden zal overgaan, en bij eene vervolging van die zijde geen politieke hartstocht verondersteld kan worden, heeft de wet het niet noodig geoordeeld daarbij nadere voorzorgen te nemen. De geldelijke verantwoordelijkheid der ministers mist tot dusver wettelijke regeling. In de Staatsregeling van 1798 voerden de ministers den titel van Agent, waarvan er acht waren. Volgens de...”
20

“...oud, die den graad van doctor in de staatswetenschap aan eene Nederlandsche universiteit hebben verworven, of een examen hebben afgelegd voor de bovengenoemde commissie, en ten min- i) Nederland wordt vertegenwoordigd door: buitengewone gezanten en gevolmachtigde ministers te Brussel, Berlijn, Parijs, Londen, Rome, Ween en en Petersburg; minister-residenten in de Yereenigde Staten van N.-Amerika, Japan, Portugal, Spanje, Turkije, Zweden en Noorwegen. Sedert 4 Febr. 1880 heeft Nederland één zaakgelastigde, en wel in Rumenië. De gezant te Berlijn vertegenwoordigt Nederland zoowel bij het Duit- sche Rijk, als bij Pruisen, Saksen, en Saksen-Weimar. De minister- resident aan het hof van Zweden en Noorwegen is tevens hij het DeenT ■sche geaccrediteerd. De diplomatieke dienst is het laatst geregeld bij Koninklijk Besluit van 28 Aug. 1881 (Sthl. n°. 153), gewijzigd bij K. B. van 13 April 1882 (Sthl. no. 51). Terwijl de bezoldiging der eigenlijke diplomatieke ambtenaren geregeld is in laatstgenoemd...”