Your search within this document for 'kilometer' resulted in three matching pages.
1

“...nieuwe regeling het gevolg. Zij is bekrachtigd bij de wet van 15 November 1876 (Stbl. n°. 210). De , concessie is verleend voor 50 jaren, terwijl de onderneming na verloop van 20, 30 of 40 jaren door den Staat genaast kan wor- den. Behalve met de exploitatie is de maatschappij met het onder- J houd en herstel van weg en werken belast, met uitzondering van j bepaald aangewezen gevallen. De financieele verhouding is als volgt. Uit de bruto-opbrengst wordt in de eerste plaats eene som van ƒ500 per kilometer (van ƒ1000 per kilom. dubbel spoor) ge- 1 stort in het fonds ter vernieuwing der spoorstaven, dwarsliggers, ' wissels en draaischijven. Daarna ontvangt de Staat een vijfde ge- ; deelte. Het overblijvende komt aan de maatschappij, tot dat zij 4V2 J procent aan hare aandeelhouders uitkeert. Hetgeen daarboven is i ontvangen, wordt gelijkelijk gedeeld tusschen Staat en maatschappij, J zoolang de laatste niet meer dan 5 procent dividend erlangt. Van , het meerdere verkrijgt de Staat vier vijfden...”
2

“....regeling tot stand te brengen werd verscherpt door het arrest van den Hoogen Raad van 20 October 1879 (Weekbl. v. h. Recht n°. 4436), waarbij verbindende kracht aan het reglement werd ont- ■zegd. Thans geldt voor de openbare middelen van vervoer, voor zoover zij zich over meer dan eene gemeente uitstrekken en niet [eene Nederlandsche plaats met eene buitenlandsche verbinden, de jwet van 23 April 1880 (Stbl. n°. 67). Ook het gebruik der stoom- trams, die aan een maximum van snelheid van 15 kilometer per uur zijn gebonden, is aan deze wet onderworpen. Zij eischt geene voorafgaande vergunning der overheid, maar openbare kennisge- ving omtrent de ondernemers, den aard der onderneming, de plaat- jsen waar stil wordt gehouden, de uren van vertrek en aankomst, de vrachtprijzen. Gelijk bij de spoorwegen is ook hier de onder- nemer verantwoordelijk voor de schade, door de reizigers bij de uit- toèfening van den dienst geleden, ten ware zij buiten zijne schuld of die zijner beambten en bedienden...”
3

“...concessie mag geene mijn worden ontgon- nen. Voor de aanvrage zijn verschillende vormen voorgeschreven, om door behoorlijke openbaarheid de rechten en belangen van der- den te waarborgen. De concessie schept den eigendom der mijn, afgescheiden van dien der oppervlakte. De eigenaar der laatste, erlangt eene bij de concessie te bepalen som, welke ten onzent zeer laag pleegt te worden gesteld (b. v. f 0,25 in het jaar per hec- tare). De ontginner betaalt den Staat een vast recht van 10 frs. per vierk. kilometer, en een evenredig recht van ten hoogste 5°/0 der zuivere opbrengst, met 10 opcenten voor kwade posten. Een van staatswege aangesteld ingenieur der mijnen is met het toezicht op de ontginning belast. Hij waakt voor de getrouwe na- leving der voorschriften, treedt op bij gevaar en ongeluk, om het- zij de overheid te berichten en raad te geven, hetzij zelf te hande- len, en licht de ondernemers voor 1). i) Bij de wet behooren de instructie van 3 Aug. 1810, hetkeizerl.de- creet van 13 Jan. 1813...”