1 |
 |
“...INHOUD.
XI
Bladz,
, Comptabiliteitswet en Indische begroo-
tmg. . ... .........................427
§ 4. De op hoog gezag ingevoerde cul-
tures en het consignatiestelsel; de
agrarische toestanden; de heeren-
diensten.................................... 430
a. De op hoog gezag ingevoerde cul-
tures en het consignatiestelsel . . . 430
b. Agrarische toestand...........441
’ c. Heerendiensten................445
§ 5. Rechtswezen.......................447
1 a. Districts- en regentschapsgerechten 449
b. Landraden.....................451
c. Residentie-gerecht............455
d. Rechtbanken van omgang . . . 452
e. Raden van Justitie............453
f. Hooggerechtshof van Nederlandsch-
Indiö .................................454
§ 6. De land- en zeemacht..............455
§ 7. De ingezetenen....................457
§ 8. Het onderwijs.....................461
§ 9. Middelen van vervoer en verkeer . 463
Hoofdstuk H. De West-Indische koloniën. . . . 465
I. De kolonie Suriname...............465
§ 1. Samenstelling...”
|
|
2 |
 |
“...4
Daaraan paart zich de eisch dat de algemeene zaak door eiken
burger kunne worden onderzocht en beoordeeld. Hieruit vloeit
voort dat de regeeringshandelingen en maatregelen openbaar moeten
zijn, en dat de middelen om zich op de hoogte te stellen van den
economischen en maatschappelijken toestand des volks, iedereen
ten dienste behooren te staan.
In eiken goed georganiseerden Staat moet eene regeermacht be-
staan, die de leiding en het bestuur op zich neemt en met het ■ J
uitvoerend gezag is bekleed. De regeermacht wordt nu eens aan
een uit verschillende personen samengesteld lichaam, zooals in Zwit-
serland, dan eens aan ëénen persoon, het zij tijdelijk of erfelijk op-
gedragen. In Noord-Amerika en Frankrijk is de President het tij-
delijk hoofd van den Staat; in de meeste constitutioneele Staten
van Europa bestaat de constitutioneele monarchie.
Bij dien regeeringsvorm worden de grenzen der rechten van het
hoofd van den Staat afgebakend, ten einde elke buitensporigheid
te beletten, en...”
|
|
3 |
 |
“...levendig bij de geestelijkheid en bij de bevolking, zoover deze
aan de geestelijkheid gehoorzaamde. Yan lieverlede sloten onte-
vreden liberalen zich bij dit verzet aan. Ook in Noord-N ederland
lieten zich, zij het ook wegens andere redenen, stemmen hooren
die op herziening aandrongen. Een tijdig toegeven aan dezen
eisch zou wellicht de uitbarsting hebben kunnen voorkomen. Maar
de regeering wilde van geene herziening weten '). Elke hervorming,
meende zij, zou tot verkleining van het koninklijk gezag leiden.
De Koning regeerde niet met verantwoordelijke ministers, maar
') »Que me veut-on ?” vroeg Koning Willem I aan een der Belgische af-
gevaardigden, die hem den gevaarlijken toestand onder het oog bracht,
jon veut changer de gouvernement, ou 1’on veut changer de prince ! Ou
parle de respect aux lois, et 1’on méconnait notre loi fondamentale. — On
veut la responsabilité ministérielle ! Pourquoi? pour transformer la monar-
chie dans les chambres! Car un ministre responsable n’esl plus l'a^ent...”
|
|
4 |
 |
“...ook eindelijk ingetrokken werd, blijkt uit het onderzoek
in de afdeelingen welke veranderingen vooral gewenscht werden.
Ons bestek laat niet toe, ons met de bijzonderheden van dit
onderzoek bezig te houden. Toch willen wij hier enkele daarvan
aanstippen, die ons van het meeste gewicht toeschijnen. Zij be-
troffen: de onschendbaarheid des Konings en de ministeriëele ver-
antwoordelijkheid, benevens het contraseign; eene wet, welke die
verantwoordelijkheid regelt; de bepaling, dat het uitvoerend gezag
aan den Koning behoort; het recht van ontbinding der Staten-
Oeneraal; de opdracht van beslissing van administratieve geschil-
len aan den Baad van State; de niet-vervolgbaarheid der leden
van de Staten-Generaal wegens adviezen, door hen in de ver-
gadering uitgebracht; min of meer directe verkiezing der volks-
vertegenwoordiging; eene meer nationale vertegenwoordiging;
geene keuze alleen uit de provincie, maar uit het geheele rijk;
openbaarheid der zittingen van de Eerste Kamer; het recht van...”
|
|
5 |
 |
“...14
bij de toepassing van hare voorschriften, en dus bij de niet gewij-
zigde artikelen letten op toestanden, zoo als zij in 1815 bestonden.
Geen tak van het Staatsbestuur mag ook slechts een oogenblik
zijne 'hoofden missen. Het eerste beginsel dus van overgang van
de eene wetgeving tot de andere is, dat zij, die volgens de oudere
wet met eenig gezag bekleed waren, daarin gehandhaafd blijven, '
totdat zij door anderen, volgens de nieuwe wet geroepen, worden
vervangen *). Een ander niet minder gewichtig beginsel is, dat zij,
die bij de vroegere wetgeving betrekkingen hadden bekomen voor
hun leven, welke door de nieuwe wetgeving ophielden te bestaan,
of waarvoor zij niet in aanmerking kwamen, aanspraak behielden
op vergoeding *). Eindelijk is het derde beginsel, hetwelk eiken over-
gang beheerscht, dat alle wetten, reglementen en besluiten, die op
het oogenblik der invoering van de nieuwe grondwet in werking
waren en kracht van wet hadden, gehandhaafd bleven, tot zij voor
andere, volgens die...”
|
|
6 |
 |
“...voor de publieke rust, worden op bevel des Konings uit-
gezet ; ook kan het verblijf in aangewezen gedeelten des lands hun
worden ontzegd. Onder de benaming van de algemeene rust wordt
niet alleen begrepen de binnenlandsche rust, maar ook de goede
verstandhouding met naburige rijken. De wet kan niet bedoelen,
dat ons vaderland het middelpunt worde van personen, die van
hier uit de regeering van hun eigen land beleedigen of belasteren,
of aanslagen beramen tot omverwerping van het elders bestaand
gezag. De regeering moet zich de bevoegdheid voorbehouden, aan
de zoodanigen het verblijf in ons vaderland te ontzeggen, onder
de noodige waarborgen, dat zij niet toegeeft aan willekeur of aan
een onwettigen drang van de beleedigde mogendheid. Het daar-
toe strekkende bevelschrift wordt daarom door een verantwoorde-
lijken minister gecontrasigneerd, terwijl daarvan mededeeling wordt
gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodat ge-
noegzaam gewaakt wordt tegen onwettige handelingen der re-...”
|
|
7 |
 |
“...e omstandigheden door het politiek
gezag gearresteerd kan worden 4). Deze bepaling schijnt overge-
nomen te zijn uit de staatsregeling van 1798 5), welke daarmede
alweder de Fransche constitutie van 1795 had nagevolgd. Het-
geen een natuurlijk gevolg was der tijdsomstandigheden, waarin
die beide staatsregelingen tot stand kwamen, hetgeen nog des
noods in 1814 kon toegestaan worden 6), mocht niet meer gel-
’) Art. 37, 45, enz. Strafv.
») Art. 151. vBuiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand ,
in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den rechter, inhou-,
dende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo--
spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen
wien het gericht is.
nDe wet bepaalt den vorm van dit bevel en7 den tijd, binnen welken,
alle aangeklaagden moeten worden verhoord.”
*) Art. 341 Strafv.
*) Art. 152. »Wanneer een ingezetene, in buitengewone omstandig-:,
heden, door hel politiek gezag is gearresteerd, is hij, op wiens bevél...”
|
|
8 |
 |
“...37
gezag wordt in het artikel gesproken ?
Eene andere bepaling, > welke in nauw verband staat met al
hetgeen wij boven aangetóekend hebben, en ook tot waarborg
‘ ^frökt, dat geen willekeur voorkome bij vervolging van mis-
: daden en wanbedrijven, en dat alleen in naam der beleedigde
maatschappij recht wordt gesproken, is, dat het vonnis van ver-
' oordeeling èn op de wet gegrond èn in het openbaar uitgespro-
ken moet worden. Ook moet de terechtzitting, in het openbaar
I gehouden worden, met uitzondering, wanneer de zedelijkheid en
de openbare rust eene afwijking van dien regel...”
|
|
9 |
 |
“...anderen geen hinder toebrenge; alles
behoudens de onteigening ten algemeene nutte legen behoorlijke
schadeloosstelling, ingevolge de Grondwet”. Uit deze definitie
blijkt dat dit recht geen absoluut karakter heeft, maar als in
’t algemeen belang door de wet toegekend, ook op grond van
het algemeen belang kan worden beperkt en opgeheven.
De beslissing van alle twistgedingen over eigendoms- en andere
burgerlijke rechten wordt toevertrouwd aan eene onafhankelijke
rechterlijke macht. Geen politiek gezag mag zich daarmede be-
moeien 3). Verbeurdverklaring der goederen van den schuldige,
waardoor vroeger niet alleen deze, maar ook de onschuldige leden
van eene familie, tegen alle regelen van toerekenbaarheid, voor
de misdaad boetten, mag niet meer toegepast worden 4), hetgeen
niet uitsluit dat bepaalde voorwerpen, met name die waarmede
een misdrijf is gepleegd, kunnen worden verbeurd verklaard.
b. Recht op godsdienstvrijheid. Vrijheid van geweten
*) Art. 153. »Niemand mag de woning eens ingezetenen...”
|
|
10 |
 |
“...Wet van 28 Juni 1881 (Stbl. n». 124).
*) Zie art. 367 — 375 Strafr., aangevuld door de wet van 28 Sept. 1816
{Stbl. n°. 51,) tot vaststelling van straffen voor hen, die vreemde mogend-
heden beleedigen; de wet van 16 Mei 1829 (Stbl. n». 34), houdende aan-
vulling van eenige gapingen in het Wetb. van Strafr., (een gevolg van
de bewegingen, die de Belgische omwenteling voorafgingen).; de wet van 1
Juni 1830 (Stbl. n° 15), tot beteugeling van hoon en laster en andere
vergrijpen tegen het openbaar gezag en de algemeene rust. In het nieuwe
Wetboek van Strafrecht (3 Maart 1881) vindt men de in den tekst ge-
noemde strafrechtelijke verantwoordelijkheid geregeld in de artt. 53 en 54,
113 en 119, 261 en 271.
De in deze noot genoemde bijzondere wetten zullen dientengevolge bij
de invoering van dit wetboek vervallen....”
|
|
11 |
 |
“...om I
voorwaarden te stellen, welke in strijd zijn met door de Grondwet 1
gehuldigde beginselen, is niet gemakkelijk aan te wijzen.
Bij de behandeling van dit onderwerp maken wij nog melding 1
van het 5“ artikel van het bovengenoemd besluit van den Sou-1
vereinen Vorst van 24 Januari 1814 (Stbl. n° 17), waarbij voor-j
geschreven is, dat de naam van den schrijver of drukker op het I
gedrukte stuk moet worden vermeld. 3)
d. Het recht van petitie is de bevoegdheid, om verzoe-l
ken aan het politiek gezag in te dienen 3). Een goed gebruik j
l) Mr. J. T. Buys. De Grondwet. Deel I, blz. 61.
*) Zie art. 53 en 54 der wet van 3 Maart 1881, Stbl. no. 35.
s) Art. 9. w Ieder ingezeten heeft het recht, om verzoeken aan de be-i
voegde macht schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit\
naam van meer worden onderteekend, welke laatste alleen kan geschie-i...”
|
|
12 |
 |
“...van het eene of andere onderwerp
wenschelijk geacht worden; men richt daartoe petitiën aan de re-
geering.
's Art. 9 moet, zooals blijkt uit de wijze waarop het tot stand is
gekomen, in een beperkten zin worden opgevat. Het doelt niet
op de verzoeken, welke betrekking hebben op geschonden rech-
ten of op het verrichten van datgene waarvoor vergunning der
^Overheid wordt vereischt. Daarvoor gelden dus de beperkingen
niet, welke dit art. aanwijst voor de eigenlijke gezegde petitiën,
die tot het gezag worden gericht omtrent onderwerpen van staat-
skundig belang.
Het artikel gewaagt van ingezetenen, die dit recht bezitten 1). De
iden door of van ivege lichamen, wettelijk samengesteld of als zoodanig
erkend, en in dat geval niet anders dan over onderwerpen tot hunne
bepaalde werkzaamheden behoorenden Deze bepaling is bijna letterlijk
inaar art. 15 der Staatsregeling van 1801 nageschreven.
' 1 j Het is eenigszins moeilijk uit te maken, wie in dezen zin voor
Ingezetenen moeten worden gehouden....”
|
|
13 |
 |
“...over algemeene belan-
gen, of aan die welke zich ten doel stellen eene herziening der
wetgeving uit te lokken en voor te bereiden.
Wordt dit recht aan de eene zijde door de- Grondwet erkend,
aan de andere zijde eischt zij wettelijke waarborgen tegen nadeelige :
gevolgen die uit de uitoefening van dit recht kunnen voortvloeien2).
Aan dit voorschrift heeft de wet van 22 April 1855 (Stbl. :
n°. 32) voldaan. Volgens deze wet heeft de oprichting eener ver-1
eeniging geene machtiging van het openbaar gezag noodig. Die, 1
welke strijdig zijn met de openbare orde — en daarmede strij-
dig worden geacht, die ten doel hebben: 1°. ongehoorzaam-1
heid aan of overtreding van de wet, of van eene wettelijke ver- ]
ordening; 2°. aanranding of bederf der goede zeden; 3°. stoornis]
van de rechten van derden — zijn verboden. Voor het overige!
kunnen geene vereenigingen als rechtspersonen optreden 3), dan na J
door de wet of door den Koning te zijn erkend. Hiervan zijn uit- ]
gezonderd die, welke krachtens de...”
|
|
14 |
 |
“...geeringsraad inmiddels, totdat de benoemde opvolger de regeering
aanvaardt, het koninklijk gezag waarneemt 2). Voor het overige
wordt,, met betrekking tot de benoeming van den opvolger, ge-
handeld als met eene grondwetsherziening (Art. 24 der Grondwet).
De regeeringsraad benoemt uit zijn midden een voorzitter, die
m eene vereenigde zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal
beëedigd wordt, terwijl de leden van den raad in handen van
den door hen benoemden voorzitter den eed afleggen 3).
) , Alt'. 24. sHetzelfde (nl. al hetgeen bij art. 23 is voorgeschreven)
vindt plaats, wanneer er geen bevoegde opvolger naar deze Grondwet
j bestaat.
»Is de opvolger niet benoemd, of ontbreekt hij bij overlijden des Ko-
nings, dan geschiedt de benoeming door de Staten-Generaal, daartoe in
dubbelen getale bijeengeroepen in vereenigde zitting.»
.* *) Art 47 > 2e lid- »Hetzelfde :(d. i. dat het koninklijk gezag door
den regeeringsraad wordt waargenomen) vindt plaats zoo bij overlijden
des Konings------...”
|
|
15 |
 |
“...72
Zoolang de regeeringsraad het koninklijk gezag waarneemt, is
hij, even als de Koning, onschendbaar.
Het 3e lid van art. 47 spreekt alleen van eene «vereenigde
zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal,» en het is niet
duidelijk of de Staten-Generaal in dubbelen getale bedoeld wor-
den. Naar het ons voorkomt, kan de beëediging van den voor-
zitter des raads ook plaats hebben in eene gewone vergadering der
b^jde Kamers in vereenigde zitting, nl. in bet geval dat de ge-
wone vergadering der Staten-Generaal nog niet gesloten is, of wan-
neer zij juist bijeen zijn gekomen, omdat de regeeringsraad, het
koninklijk gezag waarnemende, zoo spoedig mogelijk beëedigd moet
worden. Is de gewone vergadering der Staten-Generaal gesloten,
dan roept de regeeringsraad hen in dubbelen getale op; alsdan
wordt de voorzitter in die vergadering beëedigd.
Het is een persoonlijk recht des Konings, dat hij op eenen
jongeren leeftijd, dan het burgerlijk recht bepaalt, meerderjarig
wordt, nl., wanneer hij...”
|
|
16 |
 |
“...74
persoon des Konings, is daaronder het beheer van zijn vermogen
niet begrepen. Daarvoor gelden dus de regelen van het Burgerlijk
Wetboek.
Indien de Koning in dien toestand verkeert, dat hij buiten staat is
de regeering waar te nemen, wordt het koninklijk gezag waargenomen
door een regentschap, waarover wij later spreken zullen. Hier teeke-
nen wij slechts aan, dat alsdan de regeeringsraad waarvan wij zoo even
melding maakten, de Staten-Generaal in dubbelen getale oproept,
om hun van het voorhanden geval kennis te geven, en inmiddels,,
totdat de bevoegde Regent de regeering aanvaardt, het koninklijk
gezag waarneemt 1). De Staten-Generaal onderzoeken het verslag'
van den regeeringsraad, en zoo zij de juistheid er van erkennen,
wordt, in den vorm eener plechtig af te kondigen wet, verklaard,
dat de bedoelde omstandigheden aanwezig zijn, waarna zij over-
gaan tot de benoeming van den Regent a). Heeft de Prins van
Oranje den leeftijd van 18 jaren bereikt, dan treedt hij van rechts-
wege als...”
|
|
17 |
 |
“...de zaak Oor-
deelt, doch dan wordt de Commissaris des Konings in de pro-
vincie, waar het goed gelegen is, gedagvaard2). Volgens hetzelfde
beginsel worden dan ook alle rechtsgedingen, waarin de Koning
als eischer optreedt, gevoerd ten name van den procureur-generaal
bij den Hoogen Raad, of van den Commissaris des Konings 3).
Het koninklijk gezag slaapt niet. Is de Koning overleden, on-
middellijk treedt de opvolger op; »le roi ne meurt pas; le roi est
mort, vive le roi» 4). Op dezen regel maakt alleen eene uitzon-
dering het geval, dat wij zoo even aanduidden, nl. dat bij het
overlijden des Konings geen opvolger aanwezig is, en het konink-
lijk gezag tijdelijk door een regeeringsraad wordt waargenomen.
*) Art. 161. »De Hooge Raad oordeelt over alle actiën, waarin de Ko-
ning, de leden van het Koninklijk Huis... als gedaagden worden aan-
gesproken, met uitzondering der reëéle actiën, die voor den gewonen
rechter worden behandeld.»
*) Zie art. 4, No. 1, van het-Wetb. van Burgert. Rechtsv...”
|
|
18 |
 |
“...76
Is er echter een bevoegde opvolger, dan treedt hij rechtens in de
attributen van het koninklijk gezag. Maar het is niet voldoende,
dat hij de regeering aanvaard heeft, hij moet bevestigd worden
in zijn gezag, en dat geschiedt door de huldiging.
De huldiging is de plechtigheid, waarbij eensdeels de Koning
zich bij eede nauw aan het Nederlandsche volk verbindt, en de
verplichting op zich neemt, om zoowel de onafhankelijkheid van
het land te bewaren, als de vrijheid en de rechten des burgers te
eerbiedigen en de welvaart te bevorderen, »zooals een goed Koning
schuldig is te doen» 1), anderdeels het Nederlandsche volk, bij
monde van de Staten-Generaal, hem als Koning ontvangt en er-
kent, en zich verbindt, zijne onschendbaarheid en rechten te hand-
haven, »en alles te doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal
schuldig zijn te doen» 2).
De Grondwet van 1815 schreef voor, dat de huldiging geschie-
den moest in de open lucht ®), beurtelings te Amsterdam of in
*) Art. 51. tin deze vergadering...”
|
|
19 |
 |
“...Verder geniet de Koning vrijdom van personeele lasten, waarin
ook de troonopvolger deelt 4). Deze vrijdom omvat, met uitzon-
dering van de grondbelasting, alle directe belastingen welke vooraf
beschreven en volgens vastgestelde kohieren ingevorderd worden,
dus ook de belastingen op de inkomsten.
c. Het constitutioneele koningschap.
Het constitutioneele koningschap dankt zijn ontstaan aan het
beginsel, dat de rechten van het volk gewaarborgd moeten wor-
den vooral tegen de willekeur en het absoluut gezag van den
Koning. Evenals de constitutioneele beginselen in Engeland hel
eerst diepe wortelen hebben gevat, zoo is ook daar de constitutio-
neele monarchie de oudste. De Magna Charta van 1215 en de
Bill of Rights van 1689 zijn de grondslagen, waarop het gebouw
') Art. 31».;, f* Het jaarlijksche inkomen eener Koningin-weduwe. gedu
rende haren weduwelijken staat uit ’stands kas is ƒ150,000.»
*) Art. 30. »De Koning richt zijn Huis naar eigen goedvinden in. » Ii
den Staats-Almanak worden de verschillende...”
|
|
20 |
 |
“...Volksvertegenwoordiging naast den Koning.
. De eonstitutioneele Koning ontleent zijn gezag aan de wet, welke
vastgesteld is met medewerking der Vertegenwoordiging van de
natie; daarin wordt de grens zijner bevoegdheden omschreven.
Terwijl hij de wetgevende macht deelt met de Vertegenwoordiging
kan hij het hem opgedragen uitvoerend gezag niet uitoefenen zon-
der de medewerking zijner verantwoordelijke ministers. Debeoor-
jfleeling der regeeringshandelingen is vrij, zij treft niet den Koning
maar de ministers.
I De eonstitutioneele Koning maakt deel uit van de R e g e e r i n g.
Pet zou inconstitutioneel zijn de ministers tegenover den Koning
te stellen. Juist omdat de Koning met zijne ministers de regeering
uitmaakt, moet tusschen hem en zijne raadslieden wederkeerig ver-
trouwen bestaan en samenwerking plaats hebben, waardoor de
goede gang der zaken verzekerd wordt.
I De eonstitutioneele Koning heeft eene moeilijke taak. Even
Bs ieder individu heeft hij zijne eigene overtuiging, en hij behoudt...”
|
|