1 |
 |
“...18
weinig bijgedragen, om het bewustzijn te verlevendigen dat het volk
recht heeft invloed uit te oefenen op de regeering. »De grondwet,” '1
merkte de commissie terecht aan, »heeft staatsburgerschap, de eerste :
drijfveer onzer eeuw, zooveel zij kon, laten slapen. Om hartstocht
te mijden, brak zij de ziel.” De uitbreiding van het kiesstelsel I
heeft in dit opzicht goede vruchten opgeleverd, en zal naarmate ij
de beteekenis van den rechtstreekschen volksinvloed aan wint, tot ‘j
nog grootere uitkomsten leiden.
Behalve in de uitbreiding van het kiesstelsel munt de grond-
wet van .1848 boven de vorige staatsregelingen uit in de wijze 4
waarop zij onderwerpen regelt, als het recht van vereeniging, de
vrijheid van drukpers, de staatszorg voor het onderwijs, enz. Voor- ■;
namelijk is vooruitgang te bespeuren ten opzichte van de verhou- j
ding der vertegenwoordiging tot de regeering. Het recht van ;
amendement, zooals wij boven aanteekenden, een noodzakelijk j
element van eene constitutioneele...”
|
|
2 |
 |
“...Vertegenwoordiging in
die zaken, toen in onze Oost-Indische bezittingen het cultuurstel-
sel sedert 1830 ingevoerd was, en men daarvan zoo rijke vruch-
ten verwachtte. Werd toch aan de vertegenwoordiging het recht
toegekend, om haar wetgevend karakter ook uit te oefenen op
onze overzeesche bezittingen, dat stelsel, waarvan men den verkeer-
den grondslag zich niet kon ontveinzen, zou wellicht aan eende-
. bat worden onderworpen, voor welker gevolgen men beducht was.
Hoe t zij, de Grondwet van 1848 brak met het verleden. In de
; r®dactie) van art- 59 dier Grondwet verdwenen de woorden »bjj uit-
sluiting en men bepaalde zich tot het opperbestuur” des Konings
terwijl ook het recht der gewone wetgevende macht, om zich met
de belangen der overzeesche bezittingen te bemoeien, erkend werd.
Men gaf toe dat tot dusverre ogeene genoegzame medewerking in
. het bestuur der zoo hoogst gewichtige bezittingen en koloniën aan
de wetgeving was toegekend,” zonder echter het oog te sluiten voor
het exceptioneele...”
|
|