1 |
 |
“...26
wordt in dat geval de overlegging der bewijsstukken gevorderd * *).
4. Door wetsduiding. Ten gevolge van de afscheiding van Bel-
gië kwamen sommigen, ofschoon Belgen van afkomst, zich naar
de noordelijke Nederlanden metterwoon vestigen. Waren zij Ne-
derlanders in den zin der wet, of waren zij verplicht zich aan
de formaliteiten der naturalisatie te onderwerpen ? Zij toch kon-
den zich beroepen op verkregen rechten krachtens de vorige grond-
wet. Er waren bovendien anderen, die eerst nadat de afscheiding
formeel was uitgesproken zich herwaarts begaven. Die moeilijke
vraagpunten heeft de wet afgesneden, en verklaard, dat zoowel zij
Nederlanders waren, die tijdens de bekrachtiging der tractaten van
19 April 1839 binnen het Rijk of in de overzeesche koloniën
of bezittingen hunne woonplaats hadden, als zij, die er zich binnen
twee jaren na dat tijdstip — dus vóór 19 April 1841 — gebruik
makende van de vergunning van art. 17 van dat tractaat, hadden
nedergezet, en sedert dien tijd hunne ...”
|
|