Your search within this document for 'te' OR 'patras' resulted in 161 matching pages.

You can restrict your results by searching for te AND patras.
 
1

“...HET NEGERHOLLANDS DER DEENSE'ANTILLEN. BIJDRAGE TOT DE I GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSE TAAL IN AMERIKA ■ v- D. C. HESSELING. Uitgegeven vanwege de „MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE TE LEIDEN” -000- LEIDEN. — A. W. SIJTHOFF....”
2

“...i HET NEGERHOLLANDS DER DEENSE ANTILLEN. BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSE TAAL IN AMERIKA DOOR D. C. HESSELING. Uitgegeven vanwege de „Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.” ■ 8464 . VAM LEIDEN. — A. W. SIJTHOFF. 1905...”
3

“...Verklaring der verkorting van sommige titels. Baissac .... Étude sur le patois Créole Mauricien, par M. C. Baissac, Nancy, 1880. Bosch .... Reizen in West-IndiS en door een gedeelte van Zuid- en Noord-Amerika, door G. B. Bosch, predikant te Curacao, Utrecht, 1829—1836. 2 dln. Delgado .... Dialecto Indo-Portuguès de Ceylao, por S. R. Delgado, Lissabon, 1900. De Nederl. op de West-Indische eil.............De Nederlanders op de West-Indische eilanden, door J. H. J. Hamelberg, Amsterdam, 1901 en 1903. 2 dln. Afzonderlik verkrijgbaar, doch voorzien van de bijtitel: Bijdragen tot de Jaarverslagen van het Geschied-, Land- en Volken- kundig Genootschap der Nederlandsche Antillen. Zie hieronder op Verslag. Dokumenten .... Dokumenten behoorende bij De Nederlanders op de West-Indische eilanden, Amsterdam 1901 en 1903.2 dln. Zie hierboven. Focke .... Neger Engelsch Woordenboek, door H. C.Focke, Leiden, 1855. Gr. D. .... Grammatica over det Creolse Sprog, som bruges paa de trende Danske Eilande, St...”
4

“...1872). Taylor .... Leaflets from the Danish West-Indies, by C. S. Taylor, St. Thomas, 1888. Te Winkel. . . .Geschichte der Niederl&ndischen Sprache von Jan te Winkel (Pauls Grundriss der germanischen Philologie, Straatsburg, 1898). Torrend .... A comparative Grammar of the South-African Bantu Lan- guages by J. Torrend, S. J., Londen, 1891. T. P. . . . Taalproeven meegedeeld door Pontoppidan (zie hierboven). Van Name .... Contributions to Creole Grammar by Addison Van Name (Transactions of the American Philological Association I, Hartford, 1871). Vercoullie .... Spraakleer van het Westvlaamsche Dialect door J. Ver- coullie (Onze Volkstaal H, Kuilenburg, 1885). Verschuur .... Klankleer vanhetNoord-Bevelandsch,doorA. Verschuur, Amsterdam, 1902 (Dissertatie der Amsterdamsche Universiteit). Verslag Gesch. Gen..........Jaarlijksch Verslag van het Geschied-, Taal-, Land- en Volkenkundig Genootschap gevestigd te Willemstad op Curasao, Amsterdam, 1897 en volgende jaren. Hierbij: De Nederl. op de Wes...”
5

“...1777, lernen mehrentheils kein Creolisch, und ihre Sclaven mtlssen sich darinn nach ihnen richten. Daher reden in grossen Gegenden von St. Croix die Neger nichts als Englisch” ‘). Hoeveel het voordeel der eerste inbezitneming waard is, blijkt het best uit de rol die het Portugees in onze Oost heeft gespeeld, een rol die niet in verhouding schijnt te staan tot de korte duur van de Portugese handelsbloei tussen de keerkringen. Nog in de eerste helft der achttiende eeuw dreigde het Portugees in huishoudelijke inrichtingen is zoo volmaakt Engelsch dat aan het Hollandsche eiland St. Eustatius niets anders dan de vlag ontbreekt om geheel Engelsch te zijn” (De Jong, Reise naar de Caraïb. Eil., Amsterdam, 1809, blz. 107). Sedert hoe lange tijd het Engels in onze oudste Westindiese kolonie reeds burgerrecht verkregen heeft, blijkt uit de mededeling van Hamelberg (Verslag Gesch. Gen. III, blz. 133) dat „reeds vóór 1658 de godsdienst- oefeningen door de predikanten der Gereformeerde Kerk om beurten...”
6

“...14 , 42, 46. 3) Netscher, blz. 76. 3) Van overheidswege beproefde men, in Oost en West, meer dan eens te verhinderen dat een vreemde taal de bovenhand kreeg; reeds bij ’t ver- lenen van een koncessie of een oktrooi tot ’t aanleggen van volkplantingen werd er bepaald dat geen andere dan de „Duytsche” taal mocht worden gebruikt. Men denke ook aan de maatregelen door Rijklof van Goens genomen tegen ’t veldwinnen van ’t Portugees aan de Kaap de Goede Hoop en op Java (Hesseling, Het Afrikaansch, blz. 67). Om ’t onderwijs heeft men zich echter in ’t moederland ten opzichte van de West weinig bekommerd, hoewel in de archieven van Curasao meermalen gewag wordt gemaakt „van verzoeken van kolonisten strekkend om, wegens het gebrek aan eenige inrichting tot opleiding van de jeugd, aan een bepaald persoon, veelal den voorzanger der gereformeerde gemeente, vergunning te verleenen eene school op te richten” (Hamelberg in Verslag Gesch. Gen. II blz. 133)....”
7

“...Van Hogen- heim gezonden. Ik laat ze hier volgen ter staving van mijn mening omtrent het Kreools dat eens in Berbice gesproken werd 1): „Coffy, Gouverneur van de Neegers van de Berbice, Capitein Accara en laat UEd. groet, laat UEd. weet dat geen oorlog soek, vermis maar als UEd. soek oorlog te [tegen] de Neegers, sie ook klaar. Barguy en syn Bediende Graaf, Schoock delle van Lentzens gr. Frederick Betjes, maar de heer Barguy en sijn Bedienden en de Graaf syn de Operschuldenar van de quat die in de Berbice geschied is, de Gouverneur is by geweest toe dat hebbe begonne te schied, hij is seer quate [kwaad] geweest dat sy begonne heb, de Gouverneur van de Berbice verzoek UEd. dat UEd. met mijn koomt om met te spreeken, en UEd. moet niet ban [bang] wees, maar als U wil niet koom sy sal vechten soo lang als een Christ en [in] de Berbice is; de Gouverneur sal UEd. geeven de half Berbice, en sy luye sal amaal na booven gaan, maar moet niet denken dat de Neeger wel Slaven wil zijn, maar de Neeger dat...”
8

“...dat hij gehoord haede daet die andre Volg by joeluy gekoomen waeren om vegten seer quawd waes voor haar lui de Neger Quaebi en Biramus gezyt als wie daar quame daet hy ons leluepe [lubben?] soeude; daer stuer uwe de neeger Cofi en [een] baer [paar] goute Gespen aan de Gouverneur”. „Zuiver” Kreools is deze taal niet; de schrijver had de be- doeling Nederlands te schrijven en heeft zelfs naar zekere korrektie gestreefd, maar ’t is niettemin duidelik uit de aard van zijn vergrijpen tegen onze taal, dat hier de inwerking van een vreemd idioom tot verhaspeling van het Nederlands heeft geleid. Een dergelijk onvermogen om te vervoegen en te ver- verbuigen, zulk een verwarring van stemhebbende met stemloze medeklinkers, deze eigenaardigheden van de slotklank (de n in 6an, die vermoedelik een genasaliseerde a weergeeft), dit alles vindt zijn weerga in geen enkel Nederlands taaleigen en schijnt onverenigbaar met de hypothese van zelfstandige ver- vorming onzer taal binnen een betrekkelik kort tijdsverloop...”
9

“...I. Het is voor de onderzoekers der geschiedenis van een taal een verdrietig verschijnsel dat historici, ook wanneer zij ge- beurtenissen en toestanden van hun eigen tijd beschrijven, zo veel minder plegen mee te delen omtrent de spreekwijze der mensen als omtrent hun manier van oorlogvoeren en handel- drijven. Ook de meeste reizigers laten onze nieuwsgierigheid onbevredigd; zij achten het belangrijker ons te melden waar en wat zij gegeten hebben en door welke insekten hun nacht- rust is gestoord, dan op te tekenen wat zij konden waarnemen betreffende de wijze waarop de verschillende standen der maat- schappij hun gedachten uiten. De geschiedschrijvers en bezoekers der Deense Antillen maken op die regel geen uitzondering, en dit diene ter verontschuldiging voor het onvolledige van de volgende schets der linguistiese geschiedenis, als ik mij dit aanmatigende woord mag veroorloven, van St. Thomas, St. Jan en St. Croix. De enige, mij bekende, beschrijver der Deense Antillen die een afzonderlik...”
10

“...vroeger en later tijd waarin ik iets merkwaardigs over de Deense eilanden heb gevonden, en een paar beschrijvingen van St. Thomas uit de laatste jaren van de 19de eeuw, zal ik te gelegener plaatse vermelden. St. Thomas en St. Jan behoren met tal van kleine, voor een deel onbewoonde, eilandjes tot de groep der Maagden- of Juffereilanden, gelegen ten Oosten van Porto-Eico. Dikwels wordt ook ’t eiland St. Croix (St. Cruys of Santa Cruz) tot deze groep gerekend, ofschoon het geografies er eigenlik van is te onderscheiden 1). In 1493 werden deze eilanden door Columbus ontdekt, St. Croix het eerst. Hier trof men een Indiaanse bevolking aan; de overige eilanden heetten onbewoond. Vermoedelik was die laatste mening onjuist; immers op St. Thomas heeft men op rotsen tekeningen gevonden die ’t werk van Indianen schijnen te zijn; wellicht hadden deze bij ’t naderen van de Spanjaarden zich tijdelik verborgen. Sterk in aantal kunnen deze Caraïben noch op St. Croix, noch op St. Thomas of St. Jan geweest...”
11

“...9 waaruiUwe vertrouwbare bescheiden omtrent de Deense Antillen bezitten, dus sedert het laatste vierde deel der 17de eeuw, wordt nooit van Caraïben gerept. Met hun taal behoeft dus weinig rekening te worden gehouden. Gedurende de eerste twintig jaren van de zeventiende eeuw golden de eilanden voor geheel en al verlaten. De nauwkeurige De Laet maakt in ’t geheel geen melding van de eilanden St. Thomas en St. Jan; hij haalt alleen een scheepsbericht aan van „Sir Francis Draeck” (Drake), die getuigt dat hij op Las Virgines „een goede reede voor 1000 zeijlen” aantrof, ’t geen blijkbaar op de later zeer vermaarde baai en ree van St. Thomas slaat. Van Santa Cruz geeft De Laet een korte beschrijving, eindigend met de mededeling dat het „een leegh Eylant” is *). Lang na de samenstelling van De Laet’s boek is het dit echter niet gebleven. Nederlanders en Engelsen hebben zich er gevestigd, volgens sommigen reeds in 1625; het is waarschijnlik dat de Nederlandse kolonisten voor een deel herkomstig...”
12

“...10 Vijf jaar later werden de Engelsen op hun beurt verdreven door de Spanjaarden, die weer de plaats moesten ruimen voor de Fransen. Deze bleven op St. Croix tot in 1695, toen, na tal van wederwaardigheden en om redenen waarvan de ver- melding buiten ons bestek ligt, de Franse kolonie werd opge- heven en ’t eiland op nieuw werd verlaten. De tropiese plantegroei maakte het weldra tot een moeilik te ontginnen wildernis. In die toestand bleef het tot in het jaar 1733 ^ Reeds uit het hierboven vermelde scheepsbericht van Drake blijkt dat de buitengewoon ruime rede van St. Thomas vroeg de aandacht der zeevarende naties heeft getrokken. Omtrent de eerste vestiging van Europeanen bestaat intussen weinig zekerheid. Oldendorp 2) bericht dat reeds in de eerste helft der zeventiende eeuw Deense kooplui handel dreven met St. Thomas, waar zich toen volgens hem, behalve enkele Caraïben, Nederlanders ophielden. Hij vermoedt dat de laatsten behoorden tot de families die in 1646 door de Engelsen uit St...”
13

“...Thomas was included in the capture”. Juist in 1667 werden, nadat de Ruyter’s kanonnen te Chattam afdoende argumenten hadden laten horen, bij de vrede van Breda onze rechten op het eiland St. Eustatius door de Engelsen erkend; in 1665 hadden zij het veroverd en een jaar later reeds weer moeten ontruimen2). Aan zijn bericht omtrent de verovering van St. Thomas voegt Knox nog toe dat de Engelsen „finding that the two former islands were more fertile (’t geen zeer de vraag is, vooral met betrekking tot St. Eustatius!), they abandoned St. Thomas for them, compelling all the colonists to remove their effects and even their dwellings thither. The island now remained unin- habited until 1671” ®). Het komt mij voor dat uit bovenstaande, vrij vage, berichten het volgende met enige waarschijnlikheid is op te maken. Toen in 1665 de Engelsen, aanvankelik met goede uitslag, de Neder- landers uit de Antillen begonnen te verdrijven, namen sommige gezinnen de wijk naar St. Thomas, waar wellicht reeds vroeger...”
14

“...Thomas behoorde volgens hem aan Engeland, daar het veroverd was op de Hollanders. De koning van Denemarken, Christiaan V, wist van Karel II te verkrijgen dat hij de goeverneur der Engelse Antillen gelastte de rechten der Denen als wettige bezitters te erkennen. Van Denemarken viel voor Engeland niets te vrezen; men hoopte wellicht door ’t afstaan van dit waardeloos geacht bezit mettertijd zich een bondgenoot tegen de Nederlanders te verschaffen. Toen de eerste Deense goeverneur, Jorgen Iversen, met een aantal van zijn landgenoten in Mei 1672 op ’t eiland landde, ') De meeste gingen naar St. Martin daar zij niet van nationaliteit wilden veranderen. (Hamelberg, De Nederl. op de West-Ind. Eil. II, blz. 24). 2) Deze opvatting vindt men o. a. terug in de woorden van de schrijver der Hist. nut* et mot. des Antilles.* „c’est une régie générale qu’ une terre qui est sans habitans est au premier occupant”. Ook de Spanjaarden konden zich met die zienswijze niet verenigen. Zij beweerden dat, als men...”
15

“...waren grotendeels Hollanders, vermoedelik mensen die indertijd van ’t eiland waren verdreven en zich nu haastten terug te keren tot de streken die zij reeds hadden ontgonnen. De bevolking droeg reeds dadelik een vrij kosmopolities karakter. Dit blijkt uit de eerste verordening van het Bestuur, die, behalve door de goeverneur, getekend is door Erasmus Bladt, Charles Baggaert, Thomas Svain, Adriaan de Vos, Anthony Salomons, Hans Paulsen, A. Begaret, Christiaan Wadts en Joost van Campenhout. Hollandse namen zijn onmiskenbaar in dit lijstje 1). De eerste klausule van deze verordening gelast dat „iedereen die Deens kan verstaan verplicht is elke Zondagmorgen, wan- neer de trom geroerd wordt, ter kerk te gaan in ’t Fort, op verbeurte van 25 pond tabak”, en de tweede dat „mensen van alle andere naties gehouden zijn elke Zondagmiddag op dezelfde plaats de godsdienstoefening bij te wonen op verbeurte van dezelfde boete”. In die middagkerk is, naar Knox reeds ver- moedt, zo goed als zeker in ’t Hollands...”
16

“...niet alleen mijn uiterste Devoir te doen, Krabben-Eyland, in de Zeekaart genoemt Bieqve, syn Koningl. Mayt. van Denemarck en Nor wegen to behorende, te possederen en (in) Naem en van Wegen synen Koningl. Majesteyt op dat selevige een commandeur te setten om sijn Koningl. Majesteyts van Dennemarck Vlagge, de [die] A°. 1682 van wegen synen Koningl. Majesteyt daerop gelegt en geplant is, te mainteneeren, maer ick hebbe ock alreets een Capitain met syn onderhebbende Volk daerop geset, wanneer de Heer Commandeur Abraham Houwel woude daerop Possessie Vaeten in ’t Gouvernement van de Heer General Stapleton; dien Tyt hebbe tegen de heer Abraham Houwel protestiirt; waervan de Copy hier neffens gaaet, daerop heeft de genoemde Heer General Stapleton onse Eyland Bieqve of Krabben-Eyland en [in] Rust en Vreede gelaaten tot deesen dato toe; nu heeft hoogst gemelt syn Koninglycke Majt. een van syne Admirals met my heer- waerts gesonden om bemeldte Bieqve of Krabben-Eyland te ') Host, blz. 19. 3) Höst, blz...”
17

“...Volk daer nae toe vertrocken is, om datselve in possessie te nemen, en naerdien ick verneme, dat U. E. Willum Pellit ordre heeft om dat selve Eyland te peupleren en te besetten, ’t Welck is strijdende tegens syn Koningl. Majesteyts mijn allergnadigste Konings ordre en Befehl als mede tegens alle Vetten en Rechten van de Wereldt, so befinde my schoeldigh myn Konings ordre en Befehl onderdaenigst nae te leven, en verbiude U. E. Willum Pellit in Naem en van wegen syn Koningl. Majest. von Denemarck en Norwegen dat selve Krabben-Eyland niet te possideeren, noch te besetten, ock gheen Pretentie, in wat Form dat ock wesen kan of magh, daer op te maeken. En so U. E. daer tegen handelt, so protesteere ick mets deesen uyt Kracht en Authoriteyt in Namen en van wegen syn Koningl. Majt. van Denemarck en Norwegen tegens U. E, Willum Pellit als mede tegens die gheene die U. E. authoriseert heeft en ordre gegewen heeft, vorseyde Krabben-Eyland te possedeeren, voor allen Schaden, Naedeel en Prejudice, dat...”
18

“...meer, of wel men trachtte hem door ’t geven van privileges op ’t Deens te doen overgaan. Immers in dat jaar beval de goeverneur Von John dat men voor ’t opstellen van een testament in de stad aan de sekretaris had te betalen 5 rijksdaalders, indien men zich van ’t Deens bediende, en 10 rijksdaalders, indien men zich bediende van ’t Hollands, Frans, Engels of Spaans. Op ’t platteland werd de prijs ver- dubbeld *). De jonge kolonie had in de eerste jaren groot gebrek aan werkkrachten voor de landbouw, en aan geld voor de handel. Door ’t vestigen van twee forten aan de Goudkust, en’t inrichten van een levendige slavehandel op St. Thomas, voorzag het moe- derland in de eerstgenoemde behoefte; bedrijfskapitaal voor de handel was niet zo gemakkelik in voldoende hoeveelheid te ver- schaffen, en voor ’t binnenlands verkeer was nog geruime tijd tabak het gebruikelike ruilmiddel. Met het doel vlottend kapitaal naai- ’t eiland te brengen werd in 1685 door Christiaan V aan een Brandenburgse handelma...”
19

“...wijzen. In 1688, toen wij in oorlog waren met Frankrijk, deed een Franse kaper bij nacht een aanval op de pakhuizen der faktorij en roofde koopwaren en kostbaarheden; hij nam de handelsboeken mee om te bewijzen dat hij zich niet had ver- grepen aan de bezittingen der Denen, maar buit had gemaakt op de Republiek der Verenigde Gewesten: die boeken toch waren in het Hollands gehouden *). Voor zover die zoge- naamde Brandenburgers geen Hollanders waren, zal hun Plat- duits wel niet ver afgestaan hebben van onze taal. In 1687 had de goeverneur ter vermeerdering van de bevol- kts van St. Thomas een reeks gunstige bepalingen afgekon- digd voor nieuwe kolonisten, daaronder (art. 7) het „exercitium liberae conscientiae” voor alle naties en gezindten. Ten einde de uitwerking van die gunstige voorwaarden te tonen, werd de 258te Julie 1688 een volkstelling gehouden * 2). Men vond op ’t eiland 105 Europese gezinnen, naar de landaard aldus verdeeld: 1 Portugees en 1 Holsteins gezin, 2 Duitse, 3 Zweedse...”
20

“...18 woners der hoofdplaats 11 handwerkslieden waren; de overige 24 zullen ’t garnizoen en de regering hebben uitgemaakt, waarbij dan nog 4 slaven gerekend kunnen worden om ’t getal 39 vol te maken. Knox *) verzekert dat de Brandenburgers niet meegeteld werden, doch Höst, zijn zegsman, bevat niets daar- omtrent. Er is dan ook geen reden om zulk een ongemotiveerd overslaan van een deel der bevolking aan te nemen; ik houd het er voor dat de 50 Brandenburgers waarvan elders gesproken wordt, wel degelik in de telling zijn opgenomen, maar dat zij niet alleen onder de 3 of 4 Duitse gezinnen gevonden werden maar ook, en vooral, onder talrijke overige. Zeker is 39 een klein cijfer voor ’t inwonertal van een hoofdplaats, maar men heeft te denken aan ’t fort en zijn naaste omgeving; ten Westen daarvan strekte zich ’t z. g. Brandenburgse kwartier uit. Uit het jaar 1701 bezitten wij een vrij uitvoerige beschrijving van het eiland St. Thomas van de hand van pater Labat, die in dat jaar de Antillen bezocht...”