1 |
|
“...91
bijvoegl. naamw. en zelfstandige naamw. worden en deze weer
werkwoorden enz.
Voorbeelden van dit schijnbaar dooreenlopen van de woord-
soorten levert elke bladzijde van de hierachter gedrukte bloem-
lezing uit Negerhollandse teksten. Enige sprekende staaltjes
haal ik hier aan: een Lazarus stek ha knie voor hem (geen
afknotting van knielde of kniel, maar ons woord knie, fun-
gerend als werkw., N. T. H. Mrcs. 1, 40); Rahél traan over
si kinders (ibid. Mth. 2, 18, in ’t zelfde vers traan als zelf-
standig naamw.); twee sal mola mit malkander (mola, molen,
in de betekenis malen, ibid. Luc. 17, 35); joe kan skoon mi
(reinigen, Mrcs. 1, 40); mie mut hoppo nu/nu (ik moet dadelik
opstaan, van ’t bijw. op, G. D. blz. 56), niet een volk steek
op een keers en tue die mit een vat (bedekken, van toe,
N. T. D. Luc. 8, 16); die speel no ha wees sut (het spelen
was niet prettig, G. D. blz. 55): skaem hem bin (hij schaamt
zich, G. D. blz. 74); mie bin skaem for beedel (N. T. D.
Luc. 16, 3).
Hoe verschillende...”
|
|