1 |
 |
“...fraj.
Wanneer de wind ris, dan ju
fo kik hundu sji gat.
Na groot geest mak crabbo no
ha kop.
Wanneer jekké sji flegon ha
breek, dan him suk fo how
geselskap mit hundu.
Cocro no bang Slang, Slang no
bang cocro.
Water kok fo fes, fes no weet.
Kuj sji horn noit sal ben swar
for him drag.
Bergi mit bergi no kan tek, ma
twee mens sal tek 1).
Arme mensen moeten geen
warm hart hebben.
De kip zegt: ik kan zweren
[instaan] voor mijn ei, maar
niet voor mijn kuiken.
Haar goede hart maakt dat het
achterste van de geit naar
buiten staat (vgl. § 58).
Arm is niet goed.
Als de wind opsteekt kan je
’t achterste van de kip zien.
Zijn grote geest maakt dat de
krab geen kop heeft (vgl. § 58).
Wanneer ’t paarlhoen zijn vleu-
gel heeft gebroken, zoekt het
de kip gezelschap te houden.
De krokodil is niet bang voor
de slang, en de slang is niet
bang voor de krokodil.
’t Water kookt voor de vis,
maar de vis weet het niet.
De hoorn van de koe zal voor
haar nooit te zwaar zijn om
te dragen.
De ene berg komt met de andere...”
|
|
2 |
 |
“...van elkander.
As Kukkuba vlieg, hem weet na welk Boom hem sa vlieg. Als de kukkubak vliegt, weet hij naar welke boom hij zal vliegen. De kraai weet op welke zeug hij gaat zitten. (Deens spreekw. = hij weet wel wat hij doet).
Makaku weet na wat Boom hem sa klem. De makaku weet op welke boom hij zal klimmen. Hij weet wel wat hij doet.
Die gut kan due Stok, kan due Tou. Iets dat een stok kan treffen, kan ook een touw treffen (?). Dat kan u ook overkomen.
Die gut bin Slang Bik, bin na Kakketis Bik ook al. Wat in de buik van de slang is, is ook in de buik van de hagedis. Zoals jij het meent, zo meen ik het ook.
Pover Volk no mut hab wil. Arme mensen moeten geen wil hebben.
Sie Boja ka draej Steen. Zijn beschermgeest is een steen geworden, ’t Geluk heeft hem de rug gekeerd.
Gras no le gruj na sie Door. Er groeit geen gras voor zijn deur. Iedereen valt hem lastig.
p. 36. Gras le gruj na Dootman sie Door. Voor ’t huis van een gestor- ven man groeit gras. Niemand bekommert zich om weduwen
en wezen...”
|
|
3 |
 |
“...202
sender Vutten, en draej, en
verskeer jender.
7. II.) Bid, en jellie sal krieg;
suek, en jellie sal vind; klop,
en die sal open voor jender.
8. Diemaek, hem, die bid,
krieg, en hem, die suek, vind,
en voor hem, die klop, sal
wordt open gemaekt.
9. Of wie van jender, als
sie Soon bid hem voor Brood,
sal giev na hem een Steen?
10. En als hem bid hem
voor een Vis, sal giev na hem
een Slang?
11. Als jellie dan, die bin
boos, weet for giev gueje Gae-
ven na jender Kinders, hu veel
meer jender Vaeder, die bin
na binne die Hemlen, sal giev
gueje Gaeven na sender, die
bid hem?
12. Daerom, al wat jellie
wil, dat die Mensen sal due
na jender, jellie due dat na
sender ookal; want soo die
Wet en die Propheeten bin.
13. III.) Loop na binne door
die nauwe Poort; voordiemaek
die Poort bin wied, en Pad
bin breed, die bring na die
Verdumnis, en sellie bin veele,
die loop na binne door die.
14. Voordiemaek die Poort
bin nauw, en die Pad bin smal,
die bring na die Leven, en
sellie bin weinig, die vind...”
|
|