| 1 |
 |
“...negers aan de Goudkust, die geen eigenlike medeklinkers
als slotklank dulden 2). Het sterkst vertoont zich dit verschijnsel
in het Negerengels van Suriname.
Dezelfde eigenaardigheid komt ook in onze teksten herhaal-
delik uit en niet alleen in de T. P., wel een bewijs dat de
„uitspraak der blanken”, die Magens verklaart weer te geven,
ten minste in dit opzicht met die der negers overeenstemde.
Ik haal aan uit de G. D.: bobo (boven), hoppo (op), hogo (oog),
krabbo (krab), feesa (feest), rotto (rat); in de T. P. leest men
dunku (donker, nacht), hundu (kip, van hoender, als in ’t
Afrikaans), makutu (gew. makoet, korf). De G. H. verklaart
dat vele negers in plaats van doek, doéko of doeki zeggen, in
plaats van groot, voet en „dergelijke woorden” (’t verschijnsel
deed zich dus doorlopend voor), grooto en voeti. In die spraak-
kunst en in ’t N. T. H. leest men sondo voor sonde. De vormen
op i kunnen hierbij beschouwd worden als deminutieven.
Naast deze woorden met een eindklinker door toevoeging...”
|
|