| 1 |
 |
“...kan seg mie, wat Ju
wil hem?
Mie no kan.
Hueso? Ju no kan seg?
Mie no wil, fordiemaek mie
Meester ha seg mie, dat mie
mut praet die Woort na Ju
Meester mie self.
Oho, ander Reis mie ookal sal
due soo na Ju. Wag beetje,
mie sal loop praet na mie
Meèster.
Waar is je meester? Slaapt
hij nog?
Neen, hij is al lang wakker.
Is hij op?
Neen, hij ligt te bed.
Ik moet hem spreken.
Kan je me niet zeggen, wat je
van hem hebben wil?
Dat kan ik niet.
Hoe dat zo? Kan je dat niet
zeggen?
Ik wil het niet, omdat mijn
meester me gezegd heeft dat
ik zelf de boodschap aan je
meester moet doen.
’t Kan me niet schelen x), maar
een ander keer zal ik net zo
met jou doen. Wacht even,
ik zal ’t aan mijn meester
gaan zeggen.
Tussen twee slaven.
Dag, Carabeer! Goeien dag, reiskameraad!
Dag, wat ju le loop? Goeien dag, waar ga je heen?
’) Hiermee geef ik Oho weer, op gezag van Magens, die het in ’t Deens
met ligemeget vertaalt....”
|
|