1 |
|
“...medeklinkers
als slotklank dulden 2). Het sterkst vertoont zich dit verschijnsel
in het Negerengels van Suriname.
Dezelfde eigenaardigheid komt ook in onze teksten herhaal-
delik uit en niet alleen in de T. P., wel een bewijs dat de
„uitspraak der blanken”, die Magens verklaart weer te geven,
ten minste in dit opzicht met die der negers overeenstemde.
Ik haal aan uit de G. D.: bobo (boven), hoppo (op), hogo (oog),
krabbo (krab), feesa (feest), rotto (rat); in de T. P. leest men
dunku (donker, nacht), hundu (kip, van hoender, als in ’t
Afrikaans), makutu (gew. makoet, korf). De G. H. verklaart
dat vele negers in plaats van doek, doéko of doeki zeggen, in
plaats van groot, voet en „dergelijke woorden” (’t verschijnsel
deed zich dus doorlopend voor), grooto en voeti. In die spraak-
kunst en in ’t N. T. H. leest men sondo voor sonde. De vormen
op i kunnen hierbij beschouwd worden als deminutieven.
Naast deze woorden met een eindklinker door toevoeging
*) Zo schrijven de Denen echter dit woord, b.v....”
|
|
2 |
|
“...niet dat men hier aan invloed van
een vreemde taal moet denken; het verschijnsel ligt geheel in
de aard van het Kreools (vgl. St. Quentin, blz. 123).
§ 69. De copula wordt als iets bij uitstek ondergeschikts
voor ’t redeverband in ’t Kreools, gelijk in zovele talen (ook
Europese), gaarne weggelaten (vgl. § 62). Maar ook andere
licht te missen werkwoorden ontbreken wel eens; b.v. pöbre
folluk no fo ha hart bron (arme mensen niet te hebben een
hart dat brandt), marmeer de mind ris, dan ju fo kik hundu...”
|
|
3 |
|
“...A. Taalproeven van Pontoppidan (T. P.)
Spreekwoorden en zegswijzen.
Kakerlaker no ha bestel na Kakkerlakken hebben niets te p. 135.
hundu sji cot. maken in ’t kippehok. Wie
zich met een anders zaken
bemoeit loopt in zijn ongeluk.
Hundu suk makutu, makutu
tu him.
De kipt zoekt de mand, en de
mand sluit zich over haar
(houdt haar gevangen).
Pad mi long, geambo drog na
sji boom 1).
Mijn weg is lang, de geambo
verdroogt op zijn boom.
Blau diffieseg: wen regen caba, De blauwe duif [een vogel die
mi sal bau mi eigen hus J). geen eigen nest maakt] zegt:
als de regen voorbij is, zal
______________ ik mijn eigen huis bouwen,
) Vgl. Negerengels: JPasi tanga, oliro dre na boom (wanneer de weg,
naar de kostgronden, lang is verdroogt de okro, een vrucht, aan de boom,
vóór men de t(jd heeft te komen, Wullschlfigel n». 495); derhalve ons spreek-
woord ver van je goed, dicht bij je schade, ’t Negerhollandse spreekwoord
zal wel hetzelfde betekenen.
2) Vgl. Negerengels: Areentem tingi-fowloe wani meki hoso:...”
|
|
4 |
|
“...130
Pobre folluk no fo ha hart bran.
Hundu seg: mi kan sweer for
mieju, ma no fo mi kikinsji.
Na guj hart mak cabrita sji gat
bin nabitti.
Pobre no bin fraj.
Wanneer de wind ris, dan ju
fo kik hundu sji gat.
Na groot geest mak crabbo no
ha kop.
Wanneer jekké sji flegon ha
breek, dan him suk fo how
geselskap mit hundu.
Cocro no bang Slang, Slang no
bang cocro.
Water kok fo fes, fes no weet.
Kuj sji horn noit sal ben swar
for him drag.
Bergi mit bergi no kan tek, ma
twee mens sal tek 1).
Arme mensen moeten geen
warm hart hebben.
De kip zegt: ik kan zweren
[instaan] voor mijn ei, maar
niet voor mijn kuiken.
Haar goede hart maakt dat het
achterste van de geit naar
buiten staat (vgl. § 58).
Arm is niet goed.
Als de wind opsteekt kan je
’t achterste van de kip zien.
Zijn grote geest maakt dat de
krab geen kop heeft (vgl. § 58).
Wanneer ’t paarlhoen zijn vleu-
gel heeft gebroken, zoekt het
de kip gezelschap te houden.
De krokodil is niet bang voor
de slang, en de slang is niet
bang voor de krokodil...”
|
|
5 |
|
“...zo talloos vele
talen voor dat het niet nodig is aan ontlening te denken,
halsneesdoek halsdoek, G. D. blz. 78. Vgl. mouchoir de poche en
mouchoir de cou.
hang si selv na zich ophouden bij, N. T. H. Luc. 15, 15.
hangman beul, G. H. blz. 35.
haschee brandhout, N. T. H. Handl. 28, 3 (Sp. hachear, hout klein
hakken).
heet hitte, N. T. H. Mth. 20, 12.
hemmete hemd, N. T. D. Joh. 21, 7.
herbergeer herbergen, N. T. D. Mth. 25, 43.
hodio jood, G. D. blz. 19 (uit Sp. judio, maar hoe?),
hoener, hunder, hundu kip, N. T. Mth. 23, 57, G. D. blz. 34,
T. P. blz. -135. Gelijk in ’t Afrikaans een uit het meervoud van
het Nederl. woord afgeleide vorm.
hoenderhaan, hunderhaan haan, G. D. blz. 67.
hofje, hoffie tuin N. T. Joh. 20, 15; G. D. blz. 11; hoffjeman,
tuinier, ibidem.
hoopning hoop, N. T. H. Handl. 2, 26. Germanisme, de Denen
hebben hoop.
hoppo op, opstaan, N. T. D. Luc. 15, 18. Het woord is ook bekend
in ’t Negerengels.
hutje dameshoed, G. D. blz. 79. Evenals in ’t Afrikaans (Hoogenhout
blz. 51) duidt...”
|
|