Your search within this document for 'faktor' resulted in six matching pages.
1

“...2 De bontheid der taalkaart van onze West heeft drieërlei oorzaak: de betrekkelike gemakkelikheid waarmee Nederlanders in den vreemde hun moedertaal prijsgeven, de overmacht van talen door volken gesproken die ons in handelsgrootheid en getalsterkte overtreffen, de omstandigheid dat in verschillende streken reeds vóór ons zich blanken hadden gevestigd en er hun taal hadden overgebracht. Het schijnt mij toe dat de tweede faktor de gewichtigste is; toch kan men licht de beide andere onderschatten. Immers toen Engeland’s handel de onze in veel geringer mate overtrof dan tans het geval is, was de toestand reeds soortgelijk; ten allen tijde hielden de Engelsen veel stren- ger aan hun eigen taal vast dan wij, voor een deel uit minachting van ’t geen zij niet begrijpen, voor een ander deel uit een gevoel van eigenwaarde dat navolging verdient. Op de Deense Antillen spraken alle andere blanken het Kreools van ’t eiland, en leerden hun kinderen die taal van de negerinnen en de negerkinderen met...”
2

“...in een betekenis die zeer van de gewone afwijkt. Misschien hebben de Denen vooral gewerkt onder de negers die in en nabij de hoofdplaats woonden, terwijl, gelijk we weten, de Duitsers op ’t platteland bleven, maar dit zou geen dialek- ties verschil van betekenis kunnen verklaren, daar immers de negerbevolking aangevuld werd door slaven van zeer ver- schillende stammen en naties. De reden van ’t verschil tussen Denen en Duitsers zal wel aan drieërlei zijn te wijten (be- halve aan de belangrijke faktor dat Magens een Kreool was!): 1°. de Denen brachten wat meer Deense, en de Duitsers wat meer Duitse eigenaardigheden in de tekst, en ook wel in de spreektaal der negers met wie ze verkeerden; 2°. als norm heeft vermoedelik zowel Magens als de schrijver der Duitse spraakkunst de spreekwijze van een paar personen of van een bepaald gezin genomen, ’t geen bij de bontheid der neger- bevolking, waarvan de nieuwaangekomenen zich nog in allerlei graden van hun Afrikaanse moedertaal bedienden, ook wel...”
3

“...door middel van een tot participium ingekrompen werkwoord „geven”. *) Ik citeer hier de beide vragen die ook naar mijn mening ernstige bezwaren vormen tegen de ver- klaring van Goelho. René de Poyen-Bellisle2) geeft de volgende omschrijving van het Kreools. „Le Créole est pour moi, getuigt hij, une langue produite par la nécessité de communication entre des hommes dans un état plus primitif, mis en contact aves (une) civilisation avancée.” Hij legt dus ’t gewicht op één bepaalde psychologiese faktor. Daarbij onderscheidt hij scherp tussen „le Créole pur” en „les langues mélangées”, die er wel gewoonlik toegerekend worden, maar z. i. ten onrechte. Van ’t Franse Kreools komt, naar zijn overtuiging, alleen aan de taal die op de Franse Antillen gesproken wordt de naam Kreools toe. In Guyana, Louisiana en op de eilanden ten Oosten van Afrika kwam het Frans in aanraking met talen van volken die een eigen beschaving hadden, met Engels, Spaans en Malgassies; die talen, hoewel soms door ’t Frans...”
4

“...58 internationaal gebruik bestaat, in de spraakkunst der „beschaafde” talen niet vermeld, maar niettemin bestaand. De negertalen hebben geen literatuur; daardoor zijn de mensen die zulke talen uit de bronnen bestuderen, dat is ze van de negers zelf horen, gedwongen in de eerste plaats goed te luisteren, waar- door hun werk alle kans krijgt om in één opzicht boven het werk van vele, misschien geleerder, mannen uittemunten. Op één zeer essentiële faktor bij het tot stand komen van een Kreoolse taal dient nog gewezen, ik bedoel op ’t plotselinge van de aanraking der talen die aanleiding zijn tot ’t nieuwe idioom. Bij andere mengeltalen, ontstaan op de grenzen van tweeërlei taalgebied, is geleidelike aansluiting mogelik; ook waar veroveraars een land binnendringen en er zich vestigen, pleegt de onderworpen bevolking zich nog lang van de indringers afgezonderd te houden en de invloed van hun taal doet zich dikwels eerst geruime tijd na de verovering gevoelen. Slaviese, Romaanse en Turkse woorden...”
5

“...bevatten. Daarom is een koncessie gedaan in de richting die tevens voor de lezer ’t overzicht gemakkeliker zal maken. § 42. ’t Bepalend lidwoord is het onveranderlike die, naar zijn oorsprong ’t aanwijzend voornaamw. van ’t Nederlands. Het Kreoolse streven naar vermeerdering van nadruk is de oorzaak van deze overgang. Men vgl. Het Afrikaansch, blz. 136 vlg., waar het gebruik als een Malayisme verklaard is; naast die, in dat geval aan te wijzen, biesondere invloed, kan ook de algemene, psychologiese faktor gewerkt hebben, gelijk blijkt uit vergelijking met ander Kreools. Zie b.v. St. Quentin, blz. 116: pagaye-la, gouvernail-la (oorspr. cette pagaye-ld, ce gouvernail-la), waar schijnbaar het vrouwelik lidwoord, achter het zelfstandig naamw. gevoegd, de enige vorm is geworden. ') Men wachte zich wel aan „omschrijvingen” of „weggelaten praeposities” ter verklaring te denken. Mo té lapasse en mo faim staat op één lijn met alle andere werkwoorden, dus b v. met mo té cdne, mo cone (ik kende, ik ken)...”
6

“...116 Ook ’t Afrikaans heeft dikwels het lidwoord niet waar wij het gebruiken. In de taal der beschaafden moet hier zeker aan invloed van ’t Engels gedacht worden, doch dat deze faktor niet de voornaamste is blijkt uit de taal der kleurlingen, die t allermeest het lidwoord weglaten (vgl. Het Afrikaansch, blz. 129, 130). In diere verhalen leest men, even als in de straks aangehaalde Kreoolse spreekwoorden, van Wolf deur jakhals gefop, van Jakhals, duifi en bobbejaan enz.; mens sou sê voor een mens zou zeggen is algemeen. § 67. Ook ’t weglaten van ’t voegwoord dat in zinnen als maak joe kom klaa/r, mie sol mies jender die no sal loop soo (ik zal u tonen dat dit niet zo zal gaan, G. H. 77), is aan dezelfde verwaarlozing van ’t minder nadrukkelike toe te schrijven. Zulk een weglating heeft dan weer bevorderd dat zinswendingen als die maék (b. v. in die maek em ben asse- rant, eig. dit maakt dat hij brutaal is) als één woord gevoeld werden en diemaék volkomen gelijk werd aan ons mant. Zó geheel...”