Your search within this document for 'staf' resulted in two matching pages.
1

“...het revolutionair beginsel: geven, vóór dat het gevraagd wordt. Het mag zeldzame overdrijving heeten, eene Nederlandsche wetgevende ver- gadering bij eene vergadering van Jacobijnen te vergelijken, omdat zij de Nederlandsche Grondwet zou willen invoeren in een gewest of in eene burgermaatschappij, door afstammelingen van Nederlanders bevolkt en geheel de Nederlandsche beschaving deelachtig. Inderdaad hij, die zoo spreekt, kan in zijn hart met onze Grondwet niet zijn ingenomen want hij breekt den staf over de Grondwet zelve, omdat hij haar als een revolutionair product beschouwt. In dat opzigt verschil ik geheel van gevoelen; ik beschouw de Grondwet als eene uitdrukking van ware en niet van valsche beginselen. Waaruit blijkt daarenboven dat de bevolking van de kolonie de in- stelling, die men haar schenken wil, niet verlangt? Niet alleen is de gevolgtrekking onjuist, al kon het feit bewezen worden, maar het gansche feit is onjuist, en eene redenering aan valsche praemissen ont- leend heeft...”
2

“...kleinen. Wij moeten in Suriname evengoed als in ons land ons losmaken van klassen-vooroordeel en ook _ het is niet onbillijk er hier eens op te wijzen — van rassen-vooroordeel. Het is onbillijk om lieden van het kiesrecht uit te sluiten eenvoudig omdat zij van een ander ras zijn en een andere huidskleur hebben dan wij. Dit is zelfs iets dat in flagranten strijd is met den geest van het nog altijd heerschende Regeeringsreglement, waarin wij lezen woorden, die wij gaarne in deze dagen van de Minister staf el zonden hooren. Bij art. 8 van het Regeeringsreglement van 1865 werd besloten alle bepalingen te laten vervallen, die op rassenverschil wezen, het „sprak van zelf’ schreef men en het was onnoodig in de wet op te nemen, dat „verschil in kleur geen verschil van benoembaarheid mocht zijn"---zelfs voor den rang van ,,Gouverneur zou ndch kleurling noch neger worden uitgesloten." En de Minister Fransen van de,Putte verklaarde (Gedrukte Stukken 1864—1865 YIII) in zijn nader antwoord op het Voorloopig...”