Your search within this document for 'pertinente' resulted in four matching pages.
1

“... 82, 112, 128, 151, 152. 153 enz. van het Regeeringsreglement enkele gewichtige punten, die in elk geval door haar moeten geregeld worden. Het zou wellicht ook wenschelijk zjjn daaronder de Mijnwet op te nemen, maar dit laat ik nu ter zijde. In elk geval zou ik er op willen aandringen in art. 148 van het Regeeringsreglement weg te laten het recht om in West-Indië belasting te heffen ten laste der ingezetenen aldaar en ten bate van het Rijk. Ik heb nog geen amendement ingediend, omdat ik de pertinente ver- klaring van den Minister verwacht,’ of het ooit te vreezen is dat, zooals met Oost-Indië gebeurd is, wanneer de rijke jaren aanbreken, Nederland zijn toevlucht zou nemen tot het innen der „batige sloten” van West-Indië. Wat nu de Koninklijke besluiten aangaat, zoo moest men deze — als regel — niet laten betreden het gebied der wetgevende macht, nóch van het Rjjk, nóch van de koloniën. Nu heeft echter de Minister het Koninklijk besluit, den invloed dus van persoonlijke willekeur, tot het...”
2

“...ontvangen. Daarover nader bij mijn amendement..... De heer Rink: Het zij mij geoorloofd een korte opmerking en een vraag tot den Minister te richten met betrekking tot het kiesrecht in de kolonie Curagao. Reeds gedurende vele jaren hebben de ingezetenen van het eiland Curasao, ook door hun aan deze Vergadering gerichte adressen, den wensch uitgesproken in het bezit gesteld te worden van het kiesrecht. Ten aanzien van het kiesrecht voor den Kolonialen Raad wordt hun hoop de bodem ingeslagen door de pertinente verklaring van den Minister in de Memorie van Beantwoording, dat daarvan wel geen sprake zal kunnen zijn en wel om de redenen die vervat zijn in een brief van den Gouverneur van Curagao van het jaar 1894, welke evenwel uitsluitend voor de leden van deze vergadering ter griffie is nedergelegd. Ik mag over dien brief dus niet spreken; ik heb hem gelezen en ik kan alleen verklaren, dat ik met de redenen die in dien brief ontwikkeld worden, volstrekt niet instem en het inderdaad een betreurenswaardige...”
3

“...geheel moeten vervallen. Overigens was met het oog op de financiën in de eerste plaats noodig een comptabiliteitswet, die te gelijk met het ontwerp van Minister van Dedem was ingediend, maar nu achterwege gelaten is. Het wordt eindelijk tijd dat men voldoet aan de verplichting die art. 62 der Grondwet voorschrijft. Voor Oost-Indië heeft men reeds zoodanige wet sedert 1864, maar hier wil men herziening van het Regeeringsreglement daaraan laten vooraf gaan. Wij hebben nu wel, naar ik hoop, de pertinente toezegging te wachten, dat de onmisbare comptabiliteitswet binnenkort zal volgen, maar het zou beter zijn haar te laten voorgaan, want dan kon uit het Regeeringsreglement het geheele hoofdstuk IV vervallen. Wil men streven naar autonomie van West-Indië en er'meer van maken dan schijn, dan moet men aan het Koloniaal Bestuur het budgetrecht verschaffen, en aldus aan Suriname geven wat Nederland zelfs aan het kleinste dorp geschonken heeft. 1 Zeer zeker is, met het oog op den eigenaardigen toestand...”
4

“...711 Abt. 148 (S.) 169 (C.) Ik heb nog geen amendement ingediend, omdat ik de pertinente ver- klaring van den Minister verwacht, of het ooit te vreezen is dat, zooals met Oost-Indië gebeurd is, wanneer de rijke jaren aanbreken, Nederland zijn toevlucht zou nemen tot het innen der „batige sloten” van West-Indië. (Verg. blz. 172). De heer Cremer, Minister van Koloniën, op 14 November: Art. 148 van het Regeeringsreglement ter sprake brengende, heeft de geachte afgevaardigde van mij de verklaring gevraagd of, wanneer te eeniger tijd de kolonie voordeelen zal opleveren, die niet ten bate van het moeder- land zullen strekken. Wij zullen gaarne zien dat de kolonie in gunstige financieele omstandigheden geraakt, maar ik geloof niet dat er iemand is, nu of later, die er aan denkt om in de kolonie belastingen te heffen te behoeve van het Rijk. Deze Regeering denkt daaraan zeker niet. Voorgesteld amendement. Ingezonden 14 November 1900. De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen, achter art. 27...”