1 |
 |
“...99 (C.)
512
lonien ligt telt, en ik heb dus in dezen een blijk van het tegendeel, ik
zou haast gezegd hebben van generositeit willen geven. In de derde
plaats geloof ik met den Minister, dat wanneer de kosten voor het
krijgswezen en voor den Gouverneur op de begrooting der kolonie bleven,
het tijdstip, waarop evenwigt zal gevonden worden tusschen uitgaven
en inkomsten en dus aan de kolonie autonomie zou kunnen worden toe-
gestaan, te ver verwijderd zou zijn. Ik geloof echter niet met den Mi-
nister dat, al komen al deze kosten op rekening van den Staat, dat
tijdstip binnen 3 a 4 jaren zal zijn aangebroken. Het voorbeeld van
Demerary, door den Minister aangehaald, kan ik op Suriname niet toe-
passen; want waardoor is Demerary in staat in eene veel grootere ver-
houding op te brengen dan Suriname? Doordien vooreerst Demerary
heeft gehad eene zeer sterke immigratie, gedeeltelijk door toebedeeling
van slaven buit gemaakt door de Engelsche kruisers, gedeeltelijk door
de overkomst van koelies...”
|
|