1 |
 |
“...bevoegdheden in het moederland en in
de koloniën. Hetgeen ik daarvan gezegd heb is evenmin wederlegd als
de andere punten. Ik heb daartegenover niet gehoord de verdediging
van deze voordragt, waarin eene behoorlijke afbakening van ieders
wetgevende bevoegdheid wordt gemist....
De verhouding van dë provincie tot het Rijk is veel beter tot het
maken eener kopij te gebruiken voor de verhouding van deze koloniën
tot het moederland, dan te willen stellen moederland en koloniën op
ééne lijn en een charter voor beide gelijk te verordenen. De superioriteit
van het Rijk op de provincie is veel beter te adapteren dan den toestand
dien wij hier hebben. De geachte spreker *) bestreed dan ook hetdenk-
!) Kappeyne....”
|
|
2 |
 |
“...mij, niet raadzaam. Men moest afbakenen, wat de wet, wat het Koninklijk
besluit, en wat de koloniale verordeningen zullen regelen, maar men
moet niet laten wijken, na eenmaal geregeld te hebben; want daaruit
moeten in het vervolg bedenkelijke conflicten ontstaan, die door afbakening
konden worden voorkomen.
De heer Kappeyne van de Coppello op 11 Mei: Doch — meent de
geachte afgevaardigde uit Delft — men had liever de Fransche wet van
1832 tot voorbeeld moeten nemen. Hoe is dat mogelijk? In het charter
van 1830 was bepaald dat het regeringsbeleid voor de koloniën zou worden
geregeld door bijzondere wetten, en nu is die wet van dat voorschrift
de uitvoering. Hoe kan men dus dergelijke organieke wet voor al de
koloniën hier tot maatstaf nemen? Ik betwijfel zeer — het zij met be-
scheidenheid gezegd — of de geachte afgevaardigde die wet wel naauw-
keurig heeft gelezen, indien hij daarmede dit reglement wil vergelijken.
Beraadslaging over artikel 47
op 12 Mei (Suriname) en 16 Mei (Curasao) 1865...”
|
|
3 |
 |
“...waar kan de neger gedurende dat toezigt geene
burgerschapsregten hebben, maar daaruit volgt- dat de wetgever, die
deze uitsluiting zoo stellig in de wet deed opnemen, reeds wilde dat
de toekenning van burgerschapsregten aan anderen dan de vrijverklaarde
negers zou volgen, anders toch ware de opname van deze uitzondering
in de wet overbodig geweest.
Doch — meent de geachte afgevaardigde uit Delft — men had liever
de Fransche wet van 1832 tot voorbeeld moeten nemen. Hoe is dat
mogelijk? In het charter van 1830 was bepaald dat het regeringsbeleid
voor de koloniën zou worden geregeld door bijzondere wetten, en nu is
die wet van dat voorschrift de uitvoering. Hoe kan men dus dergelijke
organieke wet voor al de koloniën hier tot maatstaf nemen ? Ik betwijfel
zeer — het zij met bescheidenheid gezegd — of de geachte afgevaardigde
die wet wel naauwkeurig heeft gelezen, indien hij daarmede dit reglement
wil vergelijken.
Maar — zegt men — men had de provinciale wet tot voorbeeld moeten
nemen, want...”
|
|
4 |
 |
“...directe belastingen
eene som betalen, waarvan het bedrag, mits niet beneden de f 100, bij
het kiesreglement bepaald wordt.”
De heer Rochussen, voor de derde maal het woord gevraagd en
bekomen hebbende, zegt:
Nog een enkel woord tot toelichting van mijne meening in tegenover-
stelling van het gevoelen van den Minister. De Minister heeft tegenover
elkander gesteld Jamaica en Demerary. Het is algemeen bekend, en het
is gisteren ook gebleken uit een door mij voorgelezen gedeelte van een
brief, dat het charter van Jamaica zeer slecht werkt, en dat op Demerary,
waar de oud-Hollandsche staatsinstellingen in beginsel nog heerschen en...”
|
|
5 |
 |
“...eiken Staat wel degelijk de burgerlijke vrijheid moet worden
gevestigd en gehandhaafd, doch dat het eene gansch andere zaak is aan
zoodanigen Staat ook de politieke vrijheid toe te kennen wanneer hij
nog niet is opgeklommen tot zekeren trap van staatkundige beschaving.
Dit is zoo zeer bewaarheid, dat wij, wanneer wij de geschiedenis raad-
plegen , op elke bladzijde het bevestigd zien. In Engeland was men reeds
m den aanvang van de dertiende eeuw, in 1213, bedacht om door
middel van het groot charter burgerlijke vrijheid te vestigen, en het
duurde meer dan vier en een halve eeuw, tot aan het jaar 1688, eer
de staatkundige vrijheid aan de bevolking in volle mate werd toebedeeld
door de zoogenaamde bill of rights.
Verzekering van regtsveiligheid is eene eerste behoefte voor eiken
Staat, voor elke kolonie; het regt van elk burger moet duidelijk worden
omschreven, en de verzekering van die regtsveiligheid wordt gevonden
in eene zelfstandige regterlijke magt. Het heeft mij dus genoegen gedaan...”
|
|
6 |
 |
“...naar de bepalingen
van den vrede van Breda aan de Republiek verbleven, kwam spoedig onder
het Beheer der West-Indische Compagnie en verkreeg van de Algemeene
Staten het beroemde octrooi van 23 September 16821), dat sedert onder alle
lotsverwisselingen tot aan ’s Konings besluit van 14 September 1815, n». 58,
houdende Reglement op het beleid der regering, het justitiewezen, den land-
bouw en de scheepvaart in Suriname (Gouvernementsblad van Suriname 1816,
n°. 2) de grondwet of het fondamenteel charter der kolonie heeft uit-
gemaakt.
Onder vigueur van dat octrooi bereikte Suriname eenen hoogen trap van
welvaart en bloei. De voorname oorzaak van dien voorspoed moet gezocht
worden in het uitnemend slagen der koffijteelt en de hooge prijzen van dat
product, gevoegd bij de ruime beschikking over arbeid, die door den ge-
regelden aanvoer van slaven den eigenaars van de plantages verschaft werd.
Op het einde der vorige eeuw deden zich nogtans de sporen van verval,
in verband met de staatkundige ...”
|
|