Your search within this document for 'men' resulted in 17 matching pages.
1

“...1843 nam men aan, dat de Coerini de voortzetting van de Co- rantijn was. De Nieuwe rivier werd in 1871 ontdekt. Engeland be- schouwt de Coerini als grensrivier en derhalve de geheele driehoek tus- schen Accarigebergte, Coerini en Nieuwe rivier als grondgebied van Britsch Guyana. Ofschoon deskundigen al sedert een derde van een eeuw op de rechtmatige aanspraken van Nederland op dit betwiste ge- bied hebben gewezen en de laatste onderzoekingstocht naar het binnen- land, in 1925, duidelijk heeft aangetoond dat de voortzetting van de Corantijn de Nieuwe rivier is, heeft de Nederlandsche regeering deze aangelegenheid nog steeds niet tot een bevredigende oplossing gebracht. Kon men in de Indische Mercuur van 18 Januari 1896 nog lezen van: „Een verwaarloosd erfdeel” * 1), waarbij de onvermoeide strijder voor Suriname, Frederik van Eeden een kaart had geteekend, aanduidende als een groote donkere vlek het nog onbekende land in het gebied van Suriname, sedert de laatste dertig jaren is men stelselmatig...”
2

“...Guyana’s naamste rivieren en gebergten in kaart gebracht. Naar het Oranjehuis werden genoemd de Wilhelmina-, Oranje- en Nassau-gebergten en Wilhelmina- en Emma-keten en Hendriktop. Naar Gouverneurs wer- den genoemd het Lely- en Van Asch van Wijckgebergte. Naar leiders van expedities en wetenschappeüjke mannen als Bakhuis, Van der Wijck, Van Stockum, De Goeje, Franssen Herderschee, Eilerts de Haan, Grutterink, Kayser, Van Loon, De Koek, werden gebergten en toppen genoemd. Wat den bodem betreft kan men over een breedte van 50 k.m. een noordeüjke alluviale strook rekenen, waarvan een zeer groot deel uit moerasbosch bestaat, doch waarin ook boomlooze, met gras en doorn- struiken bedekte zwampen voorkomen. Als oases in de moerasbosch-woestenij liggen de plantages en kleine bouwgronden. Van belang voor de cultuur is het lagere land, alwaar aan de kust en langs de rivieren gelegen gedeelten, de plantages door dijken gevrijwaard worden tegen het dagelijksche vloedwater en door de ach- terdammen tegen...”
3

“...SURINAME 7 Het land is verdeeld in 12 districten, waarvan de stad er een uitmaakt Buitendistricten noemt men Marowijne, Coronie en Nickerie. De overige heeten, Suriname, Cottica, Commewijne, Saramacca, en Para. De hoofdstad Paramaribo, hemelsbreed 10 k.m. van de monding liggend aan den linkeroever van de aldaar 1000 m. breede Suriname is voortgekomen uit een Indiaansch dorp, dat reeds in 1613 bestond. De stad die in 6 binnen- en 2 buitenwijken is verdeeld, telt ongeveer46000 inwoners en beslaat een oppervlakte van ruim 800 h.a. Langs de rivier gemeten heeft de stad een lengte van 4 k.m. Niet ver daarbuiten wonen de afstammelingen van de kolonisten van 1845, de Hollandsche Boeren. Na Paramaribo zijn van belang het plaatsje Nieuw-Nickerie in het district Nickerie *■) (tegenover de Engelsche kolonie) met ongeveer 3500, Totness in Coronie * 2 *) met ongeveer 800, Albina in het Marowijne-dis- trict *) tegenover de Fransche kolonie met een 300-tal inwoners. Sedert de vestiging van de bauxiet...”
4

“...bevaren onder het bevel van Rijk Hendriksz en andere schippers, waaromtrent hun bij Octrooi van 10 Juli 1602 vrijdom van convooi werd toegestaan. In het laatst van de 16de eeuw schijnt men zich reeds in Pomeroon te hebben gevestigd, de landstreek tusschen de rivieren Esseqnebo en Monica, waartusschen de rivier Pomeroon stroomt. Deze rivier, in de oude stukken Bouweron, Bauron, of Bauroma, later Poumeron en ein- delijk door de Engelschen Pomeroon genaamd, is veel kleiner dan de Esseqnebo en valt eenige mijlen ten N.W. van de monding van laatst- genoemde bij Kaap Nassau in zee. De weinig beduidende nederzetting behoorde stilzwijgend onder het Commandeurschap van Esseqnebo; slechts enkele malen (van 1657—1670) en in 1686 werd daarover een afzonderlijk Commandeur aangesteld. Toen de Nieuwe Colonie op Ise- kepe, die men Nova Zeelandia noemde, werd gesticht, ging in 1658 als commies-magazij nmeester en Ingenieur mede Comelis Goliat, die in Pomeroon dadelijk aanving met het bouwen van een fort Nova...”
5

“...„Kijkoveral” noemden, welke de hoofdplaats der kolonie werd. Daar was de zetel van het Be- stuur. Sedert 1632 was de kolonie onder rechtstreeksch beheer van de Kamer van Zeeland, die zich in 1657 daarvan wilde ontdoen, omdat zij niet genoeg voordeel opleverde. Zoo kwam zij onder patronaat van de Staten van Zeeland onder bestuur van de steden Middelburg, Vlissingen en Vere. „De nieuwe Colonie op Isekepe” noemde men Nova Zeelandia. De Compagnie bezat daar de plantages De Fortuin, Poelwijk, Nieuw Middelburg, Duinenburg of Tuinenburg, De Vrijheid. Voorts tal van cassavegronden en broodtuinen. Men won suiker, letterhout, balsem copaive, en verfstoffen, welke met retourladingen naar Nederland wer- den gezonden. De eerste koffie werd in 1722 geplant. In 1718 werd de zetel van het bestuur naar Cartabo in de onmiddellijke nabijheid ver- plaatst, op de landtong tusschen de Cayouni en Mazaruni gelegen. Uit een deskundig onderzoek van den bouwval van Fort Kijkoveral is in 1910 gebleken, dat het van Hollandschen...”
6

“...De vestiging in Berbice had plaats onder Abraham van Pere * *), een aanzienlijk koopman uit Vlissingen en Bewindhebber der W.I. Comp. ter Kamer van Zeeland, die zich met een 60-tal coloniers (40 mannen en 20 jongens) in Juli 1627 aan boord van de „De Arend” en „De Hazewind” inscheepte. Deze onderneming leidde tot het vestigen van een blijvende kolonie in het meest oostelijke deel van het land, dat door de Corantijn van Suriname gescheiden was. Onmiddellijk na het bezetten van de kolonie bouwde men op den oostelijken oever der ri- vier, ongeveer 12 geografische mijlen van haar monding, een fort, om zich tegen de aanvallen der Indianen te beschermen. Deze versterking, later veel vergroot, kreeg den naam van fort Nassau. Aanvankelijk was de vooruitgang der kolonie zeer gering en bepaalde zich tot het winnen van zout in daartoe aangelegde pannen en eenigen handel met de In- dianen in tabak, hout en orianaverf. De schippers van de Zeeuwsche reeders Van Pere, die daar tusschen de jaren 1627 en...”
7

“...planters, soldaten en ma- trozen soms onmiddeUijk na hun komst ten grave en de kolonie kwam in een kwaden reuk. Daaraan herinneren ons de nu verouderde uitdruk- kingen: „loop naar de Berbiesjes” en „hij is naar de Berbiesjes". Ten slotte de kolonie Demerary1), welke haar naam aan de ge- lijknamige rivier ontleent. Thans uit een handelsoogpunt de belang- rijkste en meest bekende, is deze rivier vergeleken met de andere ri- vieren een der kleinste, daar ze niet meer dan 200 mijlen lang is. Tot 1746 had men een eenvoudige handelspost in Demerary. Commandeur Storm van 's Gravensande was de eerste die in dat jaar de aandacht van de Bewindhebbers op het gewicht van Demerary als een nieuwe kolonie, nevens en onder Essequebo vestigde, daar hij de gronden daar bij uitstek vruchtbaar en geschikt voor het aanplanten van suiker en koffie oordeelde. Aan Andries Pieterse werd in 1746 de eerste vergunning verleend om in de rivier Demerary een suikerplantage aan te leggen en zijn voorbeeld vond navolging, zoo...”
8

“...eerste zelfstandige Commandeur van Demerary was J. C. van den Heuvel in 1770. De kanalen no. 1, 2 en 3 had Demerary aan Commandeur van Schuylenburg te danken, waarmede in 1775 een aan- vang werd gemaakt en waaraan suiker- en koffieplantages werden aan- gelegd, die door hun rijkdom en weelderigen aanleg beroemd werden en de eigenaars schatten hebben opgeleverd, maar die even kwistig wer- den verteerd. Langzamerhand overvleugelde de kolonie Demerary met zijn honderde plantages de kolonie Essequebo en men dacht aan de stichting van een nieuwe stad * *), waarvan echter nog niets kwam Na een jaar — van Maart 1781 tot Februari 1782, voor de eerste maal onder Engelsch bestuur te zijn geweest, maakten de Franschen zich van de drie koloniën meester, die zij twee jaren in bezit hielden. Onder deze werd aan den oostelijken hoek van de monding der rivier, op de plaats van de oude Brandwacht, een fort „le Dauphin” gebouwd en vlak daar- tegenover op den westelijken hoek van de monding een batterij „la Reine”...”
9

“...dus op den 26en Juli van een der laatste jaren der XVe eeuw de voornaamste natuurlijke haven van het eiland hebben bezeild; de officieele inbezitneming volgde eerst in 1527, toen Cura9ao, tezamen met Bonaire en Aruba, onder het bestuur werd ge- bracht van den gouverneur van Coro, op het tegenoverliggende vaste- land. Op 29 Juli 1634 liep de vloot van Johannes van Walbeeck de St. Anna- baai binnen en werd Cura9ao voor de West-Indische Compagnie inbe- zit genomen, als een „bequaeme plaetse, daer men sout, hout ende an- „ders mocht becomen, ende vande selve plaetse den viant in West „Indië infesteeren”. Van eenig verzet van den kant der geringe Spaan- sche macht was geen sprake; aan deze laatste werd vrije aftocht ge- gund, tezamen met het grootste deel der overigens weinig talrijke In- diaansche bevolking. De waarde welke de Compagnie aan Curasao hechtte bracht mede dat het eiland versterkt werd en dat vooral op zoodanige wijze dat wat den Nederlanders zoo gemakkelijk was gevallen, n.1. de...”
10

“... Het dorp Sta Anna werd door de Morla, toen hij bemerkte dat de Hol- landers met vijandige bedoelingen kwamen, ontruimd. Een ander dorp, Ascensión, strekte tot woonplaats aan een aantal Indianen. Een derde nederzetting, S t. Jan, werd door Pierre Le Grand, den bevelhebber der troepen onder van Walbeeck, op een tocht naar H a t o bezocht en in brand gestoken. Op een eerderen tocht van uit het Schottegat had men ergens brieven gedeponeerd, om de in- woners „tot onze vriendschap uit te noodigen” (Brievegat). Voor de troepen werd een kamp afgepaald, iets ten Oosten van Sta Anna, waar men tuintjes en putten had gevonden. In 1635 werd deze legerplaats (Groot Kwartier) ter wille van de concentratie ver- laten en een kleinere op een heuvel ingericht (Klein Kwartier). Op het einde van dit jaar waren, op enkele manschappen na, die in het kleine kwartier waren achtergelaten om de Indianen in het oog te hou- den, de troepen reeds verplaatst naar de inmiddels aan den ingang der St. Annabaai opgeworpen...”
11

“...HET EILAND CURA£AO 23 Protestantsche Kerk haar tegenwoordige gedaante verkreeg. In 1800 deed zich het merkwaardige geval voor dat, hoewel de Re- publiek met Engeland in oorlog was, Engelsche hulp werd aanvaard tegen de Franschen, onze bondgenooten. Nadat de stad — wederom van uit aan land opgesteld geschut, in het Noorden en aan de overzijde — gedurende tien dagen door de Franschen was beschoten — zonder dat evenwel groote schade was aangericht — en nadat men wederom had geleden onder gebrek aan drinkwater en mondkost, was de En- gelsche scheepsmacht voldoende versterkt om Bresseau tot den aftocht te doen besluiten. Tevoren waren reeds de voorwaarden vastgesteld waarop het eiland aan de Engelschen zou worden overgegeven; na den vrede van Amiens kwam in Januari 1803 Cura5ao weder onder de Nederlandsche vlag. Op 7 Februari 1804 werd de stad wederom hevig beschoten, ditmaal van uit de versterkingswerken op de plantage Welgelegen, waarvan Engelsche landingstroepen zich hadden meester gemaakt;...”
12

“...was natuurüjk hier in ge- legen dat een vijand die — zooals Cassart in 1713 — de stad van de West- zijde af wilde aantasten, zich in Otrabanda zou kunnen nestelen; de Franschen hebben in genoemd jaar een mortier opgesteld aan den Rooden weg, om Willemstad, het fort en de schepen in de haven te beschieten. De vrouwen en kinderen moesten toen aan het Steenen Pad in tenten worden ondergebracht. Aan het Rif stond oudtijds het schavot (Galgenveld) en hier werden in 1729 de zeeroovers opgehangen, die men had gevangengenomen na- dat hun schip bij de Caracasbaai was gestrand. Ook de vonnissen der veroordeelden na de slavenoproeren van 1750 en 1795 werden hier vol- trokken. Onder Juan Pedro van Collen verkreeg een zekere Roelof Cales octrooi om aan de Overzijde een graanmolen op te richten; het tegenwoordige Molenplein ontleent aan dit bedrijf zijn naam. In het midden der XVIIIe eeuw was de Overzijde reeds meer „be- timmerd” dan de Willemstad en stonden er op Pietermaai en Scharlo reeds verscheidene...”
13

“...Zuidkust. Van de vele meer of minder belangrijke baaien aan de Zuidkust moet in de eerste plaats genoemd worden de Caracasbaai en het daarachter gelegen Spaansche Water, van elkander ge- scheiden door een lagen steendam, door de natuur gevormd. De Laet noemde Sta Barbara een der voornaamste havens. De naam der buitenbaai is vroeger ook wel geschreven geworden als Caraquezbaai, zooals thans nog aan den anderen kant van Zuid- Amerika een der noordelijke havens van Ecuador Bahia de Caraquez heet. Men denkt onwillekeurig aan het scheepstype dat onze voor- ouders — naar het Spaansch-Portugeesch-karaak of kraak noemden. Cardcas intusschen heetten de Indianen van midden-Venezuela, waarschijnlijk een Caraïbenstam. Naar hen ontving de tegenwoordige hoofdstad van Venezuela bij haar stichting in 1567 door Diego de Lo- sada den naam Santiago de Leon de Cardcas (Santiago schutspatroon van Diego, Leon naar den toenmaligen gouverneur Pedro Ponce de Leon). Laguaira, de tegenwoordige haven van Cardcas, gesticht...”
14

“...stanten krachtig waaienden wind (N.O. passaat) weinig belovenden landbouw ter hand te nemen. Na 1720 echter is er geen sprake meer van tabak, indigo en katoen; alleen bleef Sta Cruz nog suiker leveren. Malpais (= oneffen en onvruchtbaar terrein) heeft eenige malen een rol gespeeld in de geschiedenis der krijgsbedrijven op Cura9ao. Een vrij hooge berg en een enge kloof aldaar leenen zich tot verdediging te- gen een uit het N.W. op de stad aanrukkenden vijand; Cassarts plun- derstoet echter heeft men er in 1713 niet vermogen tegen te houden. De dichter bij de stad gelegen versterkingen de Waakzaamhéid en de Wreker, op den berg van Welgelegen, vielen in 1804 aan de En- gelschen in handen, die, alvorens ze weder te ontruimen, na de neder- laag van 22 Februari, Malpais hadden platgebrand. Sedert de beëindiging der „asientos” hebben eigen schepen der Com- pagnie slaven op Cura9ao aangebracht van St. George d’Elmina, hoofd- plaats harer vestiging ter kuste van Guinee. Deze „Minasche” negers hadden...”
15

“...Scarborough. Tobago is het eiland van Robinson Crusoe. Of Daniel Defoe tot het schrijven van zijn in 1719 verschenen boek is geinspireerd geworden door de avonturen van Alexander Selkirk op Juan Fernandez, dan wel door die van Hendrik Smeeks, aan de Westkust van Australië — of door het verhaal van hun beider lotgevallen — het eiland waarop hij zijn held liet aanlanden was geen ander dan Tobago. Het fictieve ver- haal van Crusoe's 28 jarig verblijf heeft zoozeer op de verbeelding ge- werkt, dat men den bezoeker van Tobago de grot weet aan te wijzen waar Robinson den stervenden ouden bok vond — en zelfs de voet- afdrukken der wilden in het zand....”
16

“...landers — naar St. Martin en St. Eustatius — en van de aan hun zijde staande Franschen naar Guadeloupe. De Engelschen, die nu het rijk alleen hadden, werden evenwel in 1650 verdreven door de Spanjaarden, welke laatsten echter kort daarop het veld moesten ruimen voor de Franschen, die tot 1695 op het eiland bleven. Van 1651 tot 1664 werd het eiland namens Lodewijk XIV bestuurd door de Malthezer Ridders; in 1695 verhuisden alle Franschen naar Sto. Domingo. In het Deensch-Noorsche Koninkrijk begon men zich vroeg in de XVIIe eeuw te interesseeren voor handel en scheepvaart op Oost en West. De Deensche Oost-Indische Compagnie werd opgericht in 1616 — twee van de oprichters waren Nederlanders, een Amsterdammer en een Rotterdammer — en zij rustte voor het eerst in 1618 een schipvaart uit naar Indië, via de Kaap de Goede Hoop. In 1625 verkreeg een der Nederlandsche oprichters — de Amsterdammer J. de Willom — ver- gunning om een Deensche West-Indische Compagnie te stichten, welke echter toen niet...”
17

“...de uitzending van arbeiders onder persoonlijk dienstverband en van veroordeelden, vagebonden en prostituées, hebben op de Deensche eilanden evenmin tot gunstige resultaten geleid als elders. De eerste officieel aangestelde Gouverneur van St. Thomas, George Iversen, die vroeger deel had uitgemaakt van een Zeeuwsche handels- firma, nam in 1672 het eiland in bezit, dat onbezet was. Een jacht — onder een Hollandschen schipper — was in 1671 vooruitgezonden, om poolshoogte te nemen; men was er n.1. niet zeker van of men geen Engelsche kolonisten zou aantreffen, maar die er zich vroeger hadden neergezet waren vertrokken. Spoedig evenwel vloeiden weder Nederlanders toe — Engeland had aan de onzen juist Tortola ontnomen — en aangenomen mag worden dat vrijwel van af het begin der Deensche occupatie in het Nederlandsch is gepredikt geworden. Reeds in 1673 werden de eerste negerslaven op St. Thomas aange- voerd. Het eerste octrooi der compagnie voorzag niet in eigen Afri- kaansche vestigingen; het verleende...”