Your search within this document for 'wit' resulted in five matching pages.
1

“...weder: Neen, die kan geen kwaad ! Vele huizen zijn hoog opgetrokken, (er zijn echter ook kleine, bijzonder kleine zelfs: pracht en luister nevens ar- moede en behoefte;) met drie tot vier verdiepingen; de ramen naar evenredigheid meer breed dan lang; met plat lijstwerk en niet zeer hoog uitstekende daken; van bui- ten geel of groengeel, eene enkele (doch dit bij uitzonde- ring en speciale vergunning, wegens de schittering en het nadeel daardoor voor de oogen) wit bepleisterd, de ko- zijnen, de ramen en de jaloeziën groen, de roeden wit ge- verwd; van binnen kale muren, doch ook (waar men zin- delijk is) goed gewit en in orde gehouden, ktot zelfs de pannen, die boven de gaanderij zijn gelegd; welke kaalheid eerst wel zeer vreemd voor het gezigt is van den Hollan- der, die gewend is op schoone en schoonere, ook minder schoone behangsels te staren, maar er toch spoedig aan gewoon is. Gij begrijpt die witte en gewitte muren, waar- aan toch nog al spiegels en schilderijën prijken, leveren meestal...”
2

“...wegens de witte, door de zon uitgebleekte sleenen, waarvan het bleekveld is zamengesteld; want indien gij u hier een bleekveld voorsteldet, zooals in Holland, van hel- der, goed onderhouden, zuiver afgesneden of afgemaaid gras, ge zoudt u bijster vergissen; het beslaat uit steenen, die ongeregeld doch eenigzins gelijk op den grond zijn gelegd; wonderlijk vreemd gezigt als men er niet aan gewoon is; ’l moet echter zeer goed bleeken, zeggen de vrouwen; en ik zou het ook moeten gelooven, want al het wit goed dat men hier draagt, en hét wordt veel gedragen, ziet er zoo helder uit, — exceptis excipiendis, vooral bij velen Donderdags en Vrijdags,—want Zaturdag is voor zeker soort vaninwo-...”
3

“...95 avondkerk is, is de kerk goed door lampen verlicht, terwijl het licht op den predikstoel, in het klankbord is aangebragt. De Bijbels en Gezangboeken, (welke dezelfde zijn als die bij de Evangelisch-Luthersche gemeente in Nederland in gebruik) zijn het eigendom der kerk. De vloer der kerk is altijd zeer zindelijk met een laag wit zand bestrooid, dat expresselijk daarvoor van het eiland Bonaire wordt aangebragt. De Joodsche synagoge bevindt zich, zooals is gezegd, in een der hanken, welke in de Willemstad van het Westen naar het Noorden loopen. Stond die kerk vrij, ze zou ze- kerlijk een goed aanzien hebben, want het is een hoog, ruim, goed onderhouden, op pilaren rustend gebouw, maar in dien zeer engen bank, wordt bet tusschen de huizen als ingeslolen en gaat men het, als men nog in dien hank komt, dat zelden gebeurt,of men moet er wezen, bijna ongemerkt voorbij. Over eene binnenplaats, welke men door eene soort van poort binnentreedt, heeft men tot de synagoge toegang; er binnen zijnde...”
4

“...97 geestelijken broeder of priester, met punthoed op met een wit randje geboord en wijden sleepjas aan . vergezeld, tegen den avond eene wandeling langs den Roodenweg. De Room- sohen, waartoe met weinige uitzondering de geheele slaven- bevolking behoort en grootendeels ook de vrije kleurlingen, hebben in hét geheel op het eiland vijf kerken of kerkjes, met een twintigtal geestelijken; een soort van seminarie met eenige theologanten, die met ronde hoeden en lange sleepjassen loopen. Aan het hoofd der geestelijkheid slaat hier een Bisschop. Er wordt jaarlijks van regeringswege eene zekere som gelds gegeven tot onderhoud van eene of meerdere scholen in de buitendistriklen, waarin slaven godsdienstig onderwijs, zoo ik meen, ontvangen. Men hoort niet veel van het onderwijs dat daar gegeven wordt. Zeer weinige slaven kunnen lezen. Van de schoolgebouwen kan niet veel bijzonders worden gezegd; het een is beter dan het ander. Er zijn drie Gou- vernementsscholen, wier onderwijzers worden bezoldigd...”
5

“...144 is doorgedrongen, die ook alle moeite doel om aan het lijk nog eenen zekeren tooi van grootheid te geven, weet ik niet: maar dal weet ik wel, dat zulk een toestel, en daarbij gevoegd de witte bandeliers, welke aan dragers en slippendragers soms worden uilgereikt, benevens de hand- schoenen, die soms kwistend worden aangeboden, (ook geeft men den dragers of slippendragers een limoentje in de hand en wordt de borst met een roos versierd; of wel met een enkel wit lintje of strikje) met al de onkosten die nog aan het begraven verbonden en hier niet weinig zijn, onder- scheidene familiën te gronde helpen of hen voor langen lijd in druk doen ter nederzitlen. Gelukkig zijn hier eenige begra- fenisfondsen ingerigt, welke, goed geadministreerd wordende, den levenden bij den dood van groot nul zijn. Men is ook zeer gesteld op het rouw dragen, dat zich zoo ver zelfs uilstrekt, dat al de slavinnen die in de familie behooren in het zwart moeten gestoken worden. Toen ik onlangs het ongeluk had van...”