1 |
 |
“...in geduld,
en ons sterken in ons vertrouwen op God, terwijl wij ons
vertrouwen van alle schepselen aftrekken.
Passaat! passaat! zoo zeer voorspelde en zoo vurig ge-
wenschte passaat, wanneer zult gij u doen gevoelen!? Se-
dert wij in den omlrek van Madera waren en dat eiland
waren gepasseerd, hebben wij gedurende een’ halven nacht
ons gevleid, daar er de Noord-oosten wind woei, dat wij
den passaat zouden hebben, maar sedert hebben wij er niets
meer van bemerkt, daar gedurig de Westen- en Zuid-wes-
ten wind waait, somtijds wel eens wat noordelijk uilschiet,
zooals heden, maar toch slechts voor weinige uren of zelfs
niet zoolang; dan weder naar het Zuidwesten krimpt. Voor-
leden week vleiden wij ons met de verandering van de maan,
laatste kwartier namelijk; nu zien wij de nieuwe maan te
gemoet, hopende dat er verandering zal komen, daar wij
aldus zoo bitter weinig, indien al iets vorderen. Onze koers
moet West-Noordwesten zijn, en hij gaat meestal ten Zui-
den of ten Noorden. Het uitzigt...”
|
|