Your search within this document for 'stof' resulted in five matching pages.
1

“...verzocht, een woord bij het lijk te spreken. Toen dan het lijk omstreeks 10 ure door de matrozen hel schip was omgedragen en voor den grooten mast was nedergelegd, sprak ik in dezer voege: «Mannen! wij hebben eene treurige, maar ook tevens eene noodzakelijk taak te vervullen. Of zou hel niet treurig zijn, het lijk van een man, dien wij nog vóór korte dagen zoo krachtig, sterk en gezond meenden, aan de golven der zee en den afgrond te moeten loevertrouwen ? Maar noodza- kelijk levens, want het stof zal wederkeeren en moet we- derkeren tot vernietiging; doch de ziel tot God! Indien het sterven niet anders ware, dan dood te gaan, wie zou dan voor sterven beven? Maar hel Bijbelwoord is waar: het is...”
2

“...jaloeziën groen, de roeden wit ge- verwd; van binnen kale muren, doch ook (waar men zin- delijk is) goed gewit en in orde gehouden, ktot zelfs de pannen, die boven de gaanderij zijn gelegd; welke kaalheid eerst wel zeer vreemd voor het gezigt is van den Hollan- der, die gewend is op schoone en schoonere, ook minder schoone behangsels te staren, maar er toch spoedig aan gewoon is. Gij begrijpt die witte en gewitte muren, waar- aan toch nog al spiegels en schilderijën prijken, leveren meestal weinig stof tot gesprek op bij conversatie, waartoe die onderscheiden soorten van behangsels in Holland zoo menigmaal aanleiding geven; en hoevele woorden bovendien worden den hals gebroken, eer huisheer of huisvrouw, of huurder of huisvader of huismoeder of kinderen en belang- hebbenden het eens zijn, over patroon of rand; zijn die...”
3

“...sloten en het beslag van den Bijbel op den predikstoel, ge- schenken van onderscheiden leden der gemeente, nu reeds lang ten grave; van dat metaal en tevens ook een geschenk zijn de letters en cijfers, waarmede op de vier borden de gezangen worden uitgedrukt, welke de leeraar opgeeft. Te- gen het Noorden is een vrij goed orgel geplaatst, dat een sie- raad der kerk is, en vooruitspringende op twee houten pi- laren rust; het is, als het niet bespeeld wordt, met groene nederhangende gordijnen voor de stof bedekt. Daar tegenover is ecne gaanderij, ook op twee pilaren rustende, waarop gewoonlijk de manschappen der zich hier bevindende oorlog- schepen eene plaats vinden; de militairen van de landmagl hebben beneden hunne plaatsen; afzonderlijke zitbanken zijn voor hoofd- en andere officieren en onderofficieren ingerigt. Juist over den predikstoel is de eenigzins verheven bank voor den Gouverneur, met een eenvoudig bewerkten hemel, en vóór die bank de zitplaats voor zijne familie, in den vorm van eene...”
4

“...109 niet heeft bereikt, want ik verzeker u, dat zulk een togljè niet zeer pleizierig is, vooral als men tegen de zon ingaat. Nergens bijna vindt gij eenige schaduw; altijd schieten de stralen der zon brandend op u neder; want of- schoon er nog al veel wolken over Curasao heendrijven, (een eigentlijk gezegde betrokken lucht heeft men er zelden). Indien het in lang niet geregend heeft, dan begroeten u de stof- wolken op eene onaangename wijze,, vullen oogen en ooren, en veranderen uwe kleederen in eene aschgraauwe kleur; ook de helder witte kleeding is dan aan die verandering onderhe- vig. En toch is dat, wat de slof aanbrengt, de wind na- melijk, nog het aangenaamste van allen, en vrij kan men ademhalen als hij ons, niet bij wijze van Zefyr, maar als halve storm om het hoold en hel ligchaam heen vliegt, het verkoelt en het meermalen beproeft, om den stroohoed van uw hoofd met zich mede te voeren. Zelden echter waait de wind des morgens en des avonds zoo hevig, (in de maan- den Augustus en...”
5

“...kan hun niet worden ontzegd,en met te meer lof moet men er nog van spreken, als men weet dat het eene gedwongene fraaijigheid is, en hunne grootste, soms geheele, verdiensten in de zak van een ander gaan en dat zij voor al hun zwoegen en slaven slechts een sober voedsel en geringe kleedingstukken bekomen. Is het te verwonderen, dat er zijn (en er zijn er nog al wat) die zoo weinig mogelijk uitvoeren, en dal vooral de dienstmaagden (gewoonlijk slavinnen, weinige vrijen) de huismoeders wat veel stof tot klagten geven! Het klimaat brengt het dan ook mede, dat die fierheid, die voortvarendheid, die ijver, die men bij de werklieden in Holland zoo zeer ziet en prijst, hier veel wordt gemist; al hoewel ik er dagelijks zie, die den geheelen dag door in het brandende der zon, onver- poosd bezig zijn, en des middags slechts één of één en een half uur schofttijd hebben. Wreedaardigheid, valschheid, lis- tigheid zijn geen overheerschende ondeugden hier, terwijl men ook over diefstal niet veel heeft...”