Your search within this document for 'smal' resulted in two matching pages.
1

“...Ricol (eene soort van vrouwennaam, naar een meisje aan het vaartuig gegeven; men vindt ook de verklei- ningsnaam Ricolette, als naam van een vaartuig) is een driemast barkschip, zoogenaamd klipperschip, varende onder Amerikaansche vlag, omdat het in Amerika gebouwd en al- daar verzekerd is, doch voor rekening van Gura^aosche reeders. Het is een fraai, groot schip, doch heeft voor pas- sagiers vrij wat ongemakken; want niet alleen — ik spreek hier van latere ondervinding — dat het, daar het al te smal schijnt voor zijne lengte, gedurig geweldig heên en weêr waggelt, zoodat men telkens denkt, dal het omslaat, terwijl ook de lijzeilen familiaar water scheppen bij den minsten wind en gang van het schip, zoo heeft het ook zeer weinig boord voor de passagiers om zich te vertreden, en men moet zich aan touwen en houtwerk vasthouden om niet over boord te slaan. De kajuit is namelijk, wat men noemt, halfgezonken; steekt dus op het achterschip een paar voet- naar boven uit, en de verschansing is daarmede...”
2

“...120 of naar eene buitenplaats te gaan, om langs een smal trapje tot aan den top naar boven te klimmen, en dan na alles te hebben bewonderd, een goede fooi voor den hortulanus of zijnen knecht te geven; ze groeijen in allerlei soort, in verschillende hoogten, overal in het wild, en trekken, omdat men ze dagelijks ziet, de aandacht niet bijzonder meer vooral niet van Curasao’s inwoners, ofschoon er plantaadjes en koralen zijn, waar men ze als eene statelijke plant in rijen langs den hoofdweg naar het huis heeft geplaatst, niet in bakken, die men ’swinters in de broeikasten haalt, maar in den kouden of liever smoorheeten grond, die altijd nog genoeg sappen oplevert, om ze bij de grootste droogte zelfs in het leven te houden. Ja, verwonderlijk is het, hoe de 28 hoornen — (waaronder vele vruchtdragenden), 20 heester- 28 planten-, 15 ranken soorten, en nog een paar soorten van palmen, benevens, biezen, gras en mos, het bij de grootste droogte nog uilhouden, en dan wel zoo kaal en dor staan, als...”