1 |
|
“...14
Onze hoop echler. om spoedig in het kanaal te komen is
nu teleurgesteld en onze loods kan geen tijd bepalen, wan-
neer wij het binnen zullen stevenen: wel hoopt hij dezen
nacht de vuren van de kusten Ie zien, doch de wind is se-
dert vijf ure zoo veranderd, dat er nog geen peil op is te
trekken; aan het werken van het schip, terwijl ik dit schrijf,
zou ik zeggen, dat wij weder voor den wind lagen: doch
het kompas boven mij, wijst mij vooruit het Noorden, en
wij moeten, als het goed is, West-Zuidwesl op. Maar de
weerglazen staan goed, de zee is vrij slecht en alles voor-
spelt schoon weder.
8 November. Gode zij dank! gezond en behouden met de
mijnen mag ik dit ten anker liggende op de reede van
Margate ter neder schrijven. Dat waren drie dagen en vooral
twee nachten van angst en benaauwdheid, waarin ons ge-
loof aan God en zijn vertrouwen op Hem ons moest staande
houden, om niet te bezwijken van vrees, onbekend en on-
gewoon als wij waren om een storm op zee bij te wonen.
Doch tot zoover...”
|
|
2 |
|
“...33
verlost; doch wij moeten rekenen, dat ook deze tot de reis
behooren, dus mede ons oefening moeten leeren in geduld,
en ons sterken in ons vertrouwen op God, terwijl wij ons
vertrouwen van alle schepselen aftrekken.
Passaat! passaat! zoo zeer voorspelde en zoo vurig ge-
wenschte passaat, wanneer zult gij u doen gevoelen!? Se-
dert wij in den omlrek van Madera waren en dat eiland
waren gepasseerd, hebben wij gedurende een’ halven nacht
ons gevleid, daar er de Noord-oosten wind woei, dat wij
den passaat zouden hebben, maar sedert hebben wij er niets
meer van bemerkt, daar gedurig de Westen- en Zuid-wes-
ten wind waait, somtijds wel eens wat noordelijk uilschiet,
zooals heden, maar toch slechts voor weinige uren of zelfs
niet zoolang; dan weder naar het Zuidwesten krimpt. Voor-
leden week vleiden wij ons met de verandering van de maan,
laatste kwartier namelijk; nu zien wij de nieuwe maan te
gemoet, hopende dat er verandering zal komen, daar wij
aldus zoo bitter weinig, indien al iets vorderen...”
|
|
3 |
|
“...slechts vrijloopen, wier bezitters er van
gewaarschuwd of er de lucht van gekregen hebbende,
hunne dieren dien tijd in huis houden. Hondenbelasting
bestaat hier niet, zooals niet eenige andere, als alleen
hoofdgeld voor de slaven, inkomende regten van hetgeen
wordt aangevoerd, en bijdragen voor den schutterlijken dienst,
waarvan zelfs de Protestantsche leeraars niet zijn uitge-
sloten, ofschoon die van alle militaire en schutterlijke diensten
vrij zijn; of de R. K. geestelijkheid en de dusgenoemde se-
minaristen er van vrij zijn, is mij onbekend. Maar om
tot onze honden terug te keeren. Het schijnt hier onmoge-
lijk om met honden te jagen, niet, omdat zij, zooals som-
migen willen verzekeren, de lucht kwijt raken of die mis-
sen, maar omdat zij bedanken midden lusschen die altijd
durende doornen en stekels te loopen, die hunne huid
deerlijk kwetsen, en hunne pooten onbruikbaar maken. Als
men dan ook met een hond door het kreupelgewas gaat,
is hij altijd uiterst bedaard,- loopt voetje voor voetje...”
|
|