Your search within this document for 'reis' resulted in 16 matching pages.
1

“...bekend gemaakt! En hoe afmattend* is het dikwijls voor den lezer om eene reis ten einde te brengen, die hij dan toch ten einde toe lezen wil, alleen omdat hij die begonnen is, maar met een zucht na de laatste bladzijde het boek digt slaat en bij zich zelven mom- pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over- halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden? Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis- schien de begeerte, dat mijne talrijke vrienden en betrek- kingen in het Moederland van stukje lot beetje met mijn wedervaren bekend zouden zijn? — is het mijn gegeven woord om toch, wanneer ik van alles een goed dagboek had gehouden, dat voor de pers gereed te maken en hel licht te doen zien? is het eindelijk welligt, omdat mijne reis, ofschoon in vele opzigten aan alle andere zeereizen ge- lijk, toch...”
2

“...2 Het was mij eene deels aangename deels droevige gewaar- wording, door den kapitein van de Ricot, het schip, waar- mede wij den togt zouden doen, in het logement, de Lies- veldtsche Bijbel, in de Warmoesstraat, ingekwartierd te worden. Aangenaam was het mij en mijn gezin, omdat al- dus, voorloopig ten minsten, een einde kwam aan al die be- moeijingeu en zorgen, welke eene reis naar Curasao voor eene familie van man, vrouw en zes kinderen vereischt, terwijl ook nog daarenboven voor de achterblijvenden moest gezorgd worden: — van alle die vermoeijenissen konden wij in den Liesveld!schen Bijbel een weinig uil rusten, voor wij voor goed Amsterdam verlieten. Amsterdam, dat woord, die stad wekt eene aangename herinnering bij mij op, nu ik het ter neder schrijf en mijne gedachten laat weiden over de anderhalf jaar, welke ik er in doorbragt — Die aangename herinnering wordt niet zoo- zeer te weeg gebragt door Amsterdam zelve, door hare be- weging, woeligheid en gedurige afwisseling, welke men...”
3

“...storm, waarvoor wij veilig waren, door want en touwwerk te hooren gieren! ’t Is dan ook een ongelukkige maand, die maand November, om zee te moeten kiezen! Hoe hartelijk hadden wij verlangd, dat dit in het begin van October zou hebben plaats gehad; en was de bepaalde tijd gehouden, dan zou dit zeker ook zijn geschied, en wij misschien eene voorspoedige reis hebben gemaakt, zooals de Theodora Jo- zina, die eenige dagen voor ons was uitgezeild en weken voor ons te Curasao is aangekomen. Maar gedane dingen hebben geen keer en wij moeten er ons lijdelijk in gedra- gen. Doch niet geheel lijdelijk maar ook vertrouwend, dat deze vertraging onzer reis ook volgens den wil en door het bestuur is van onzen Hemelschen Vader; en dus dankkaar ons gestemd te gevoelen, zal wel onze pligt zijn. Gisteren heeft de haven van het Nieuwe Diep nog een bezoek gekregen van eene Fransche oorlogsstoomboot, die avarij scheen gehad te hebben op een kruistogt en daarom was binnengeloopen. Toen de boot de Nederlandsche...”
4

“...spoedig weder te verlaten en het kanaal door te stevenen, de Spaansche zee in. Er is echter nog al het een en ander, dat ons legen de verdere reis doet opzien, als: de geringe en slechte bemanning van hel schip, de oneenigheid, die er tusschen den kapitein en de stuurlieden heerscht, de vrees, dat men eigentlijk aan boord, zeer weinigen uitgezonderd, van de zeevaart, ten min- sten in deze wateren, niets weet; het ongeregeld leven, dat er geleid wordt, de weinige orde, die er aan boord heerscht, het onberaden omspringen met de proviand, waarover kok en koks-niaat en kajuilwachter alleen schijnen de baas te spelen: het veelvuldig en zoo ik geloof, overtollig gebruik van water, en andere dingen, te veel om hier op te noe- men en misschien op zich zelve kleinigheden, maar die aan boord van een schip tot iets groots worden. Allen schijnen op te zien legen de reis, zoowel de kapitein als de stuur- lieden, en onze medepassagiers zouden, indien zij alles te...”
5

“...getroost, en over Engeland en St. Thomas, met de zoogenaamde landmail naar Curasao ge- gaan zijn. Die landmail is eene voortreffelijke uitvinding, maar zeer kostbaar. Men kan te Rotterdam aan boord eener Engelsche stoomboot gaan, die u naar Southampton overbrengt, waar de stoomboot gereed ligt voor de West-Indiè. Deze brengt u naar St. Thomas, waar andere stoombooten zich bevin- den, die u naar Suriname, Demerary of Curasao heenvoe- ren. De passage wordt met alle onkosten op f 700 gerekend, doch de reis geschiedt in 14 of 16 dagen en binnen 20 da- gen is men dus uil Holland op Curacao of omgekeerd. Met de landmail, die tweemaal per maand heen en weder gaal, worden thans ook de brieven verzonden, hetgeen vooral voor Curasao een groot gemak is, aangezien de weinige ge- meenschap, welke er van dat eiland met Holland is, ko- mende er naauwelijks in het jaar 5 of 6 schepen uit Hol- land aan. De West-Indische Maatschappij, op Curacao ge- vestigd en die hier een vasten agent heeft, schijnt aan de vaart...”
6

“...Franschman, die reeds als matroos bij onderscheidene natiën heeft gediend, nog een Deen, doch te Amsterdam gehuwd, een St. Helenaër, een Italiaan, een Nieuwe-Dieper, een mengelmoes van allerlei natiën, dat zeer ongelukkig bij elkaar is geplaatst. Indien wij het aan hunnen goeden wil, wijsheid, krach- ten en vroomheid moesten te danken hebben, dat wij be- houden op het eiland onzer bestemming zouden aankomen, het zou er al zeer treurig uitzien! Maar wij vertrouwen op God, wiens wijs bestel ons de reis heeft doen beginnen, mij mijne bestemming heeft aangewezen en in wiens hand hel hart en de krachten der menschen zijn, en het ons, al...”
7

“...lot zelfs digt bij den horizont verlichten, en den nacht als lol den dag maken. Wel waar zooals hel luidt in den 8sten Psalm, » Als ik uwen hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; o Heer! onze Heer! hoe heerlijk is uwe naam op de gansche aarde!” Ja, wij bevinden ons thans tusschen de keerkringen. Eer- gisteren zijn wij er binnengekomen. Wij dachten, dal de ma- trozen hel zouden vergeten. Want op reis naar de West- Indië is het passeren der keerkringen even zoo goed als het passeren der linie op eene reis naar Oosl-Indië, eene zekere feestelijkheid. Doch Janmaat vergal hel niet, al was hel een dag te laat, en indien er genoeg manschappen aan boord waren geweest, zou zeker vriend Neplunus ook aan boord zijn gekomen. Nu echter werden ons slechts, door de matrozen plegtig zaamgeroepen, de wetten voorgele- zen, voor hen die voor hel eerst zijn gebied betreden, namelijk te worden gedoopt of te worden geschoren, of beide plegligheden met wat geld af te...”
8

“...vorderen. Onze koers moet West-Noordwesten zijn, en hij gaat meestal ten Zui- den of ten Noorden. Het uitzigt op eene korte reis is ver- dwenen, of zij nu lang, zeer lang zal worden, is Gode be- kend. Wij dragen hel aan Hem op. Ondertusschen worden wij niet verontrust door storm of onweder, de wind waait meestal zacht, zeer zacht zelfs. Zondag was het een heer- lijke dag en konden wij dien bijna geheel op het dek door- brengen, zelfs bij den avond er nog op thee drinken. En indien nu maar de proviand strekt en het water niet ont- breekt, waarvoor wij bezorgd zijn, dan boezemt een lange reis ons zooveel belang niet in, als alleen dat hel bij de toenemende warmte in de kajuit en de hutten vrij druk- kend wordt, hetgeen bijna allen genoodzaakt heeft om de kooi vaarwel te zeggen en nachtrust op de vloer te nemen. 8 December. Eindelijk schijnt de gewenschte passaat, dat is, de aanhoudende Noord-oosten of Oostenwind gekomen te zijn: eergisteren is die voor het eerst waargenomen en hoe- wel niet...”
9

“...genomen, hebben wij nog tamelijk gerust, behalve mijne vrouw, ook uit vrees voor rotten, die zich meer en meer doen hooren en vertoonen, en nu overdag hare schade wat wil inhalen. Hartelijk be- ginnen wij nu te verlangen naar het eind van onze reis. Het zeeleven bevalt ons weinig, vooral door de onreinheid, welke in de kajuit en hutten is en de gedurige oneenigheid tusschen de officieren. God geve dus dat onze togt verder voorspoedig zij! Zondag was voor ons merkwaardig, niet omdat wij dien als den dag des Heeren hebben doorgebragt, zoo als be- taamde, doch dat hier ónmogelijk is, maar omdat wij een schip hebben gepraaid, Conpolican (Arend vertolkt, zoo als onze tweede stuurman zegt) genoemd, van Lima naar Bar- celona, en die reeds 140 dagen reis had. Desniettegenstaande was de kapitein zoo vriendelijk, om, toen een onzer booten met den tweeden stuurman naar het Spaansche schip was gegaan met een mand aardappelen, ons twee kruiken met olie te geven en bovendien een vat water, hetgeen met...”
10

“...36 den is er een schip in het gezigt, hetgeen met ons den- zelfden koers schijnt te houden. 17 December. Wederom vier dagen geleden sedert ik het laatst schreef, doch in die dagen zoo weinig vaart gemaakt, dat de stuurlieden het der moeite niet waard rekenden, die op de kaart af te leekenen: onder anderen gisteren, en toen was er nog eenige wind, slechts 15 mijlen. Die wind- stilte maakt de reis lang, terwijl de Zuidwestenwind, die dan nog in plaats van Oosten of Noordoosten wind waait, ons verpligt eenigzints van onzen koers af te sturen, name- lijk Noordwest: gelukkig dat men bevonden heeft, dat er nog wel voor 30 dagen water aan boord is. Onder de merkwaardigheden, zoo men die zoeken wil, zou men kunnen tellen, dat de matrozen Donderdag eenige visschen hebben gevangen, als een paar oude wijven, een dolfijn en twee van onbekende soort; allen vrij groole en vaste visschen, die ons des middags, gekookt en gebakken, eene heerlijke verkwikking hebben bezorgd. Sedert hebben de visschen ons...”
11

“...doch het is toch nog iets versch en geeft daarom verkwikking. Toen wij gisteren Dominique naderden kwam er een vrij groote vogel, Boebï geheeten, langen tijd rondom het schip fladderen; heden morgen wederom één. Op onze geheele reis behalve in Ramsgate hadden wij wel onderscheiden schepen gezien, doch, behalve eene in de verte, niet ééne Hollandsche vlag. Die vreugde viel ons Zondagmor- gen ten deel. Het was een schoener en had de eerste stuur- man hel kunnen vermoeden, die vlag daar te zullen ont- moeten, wij zouden zeker het schip hebben gepraaid. Des nachts moet door onachtzaamheid een vaartuig bijna op het onze geloopen zijn. De slaperigheid van sommige wacht- hebbenden bezorgt ons steeds veel ongerustheid en slape- looze nachten. Gelukkig ook daarom dat onze reis, zoo wij hopen, ten einde spoedt. Ons hart verlangt om in Gods be- dehuis in te gaan en Hem te danken. Dit voorregt valle ons vóór Nieuwejaar nog ten deel. — Welk een onderscheid, Kersmis hier en in Holland. Hoe heerlijk zou...”
12

“...was er een man aan het roer, hielpen wij de bazaan hijschen en werden door een stevi- gen wind afgedreven naar zee. Gedurig zaten wij in vrees, dal het schip wederom op een anderen bank zou sloo- ten en onze toestand nog gevaarlijker worden; doch ver- der geen beletsel, geen ongemak, geen lek: geen water in het ruim, en daarbij hadden wij het geluk, de boot en de manschappen, die de beweging van het schip ook in de verte hadden gezien en er op toeroeiden, wederom in te nemen en aldus te zamen de reis te vervolgen. Dal was wel...”
13

“...43 afscheid gepreekt, en meyer, die ons verzocht in zijn huis onzen intrek te nemen tot wij gereed waren naar onze wo- ning te vertrekken. De ontvangst was regl hartelijk en de verkwikkingen ons daar bereid, voor ons allergewenscht, omdat bijna alle proviand aan boord was verteerd en wij op zijn best nog een ontbijt hadden kunnen nemen. En nu, als wij onze wederwaardigheden van de reis ver- halen, dan zijn die, daar ze geleden zijn, reeds zoo goed als vergeten, want leed wordt zoo spoedig vergeten, geluk- kig! maar vergeten worde nooit de goedheid Gods, die ons geleid, bewaard, geholpen heeft. Onze dank, zij die dan ook gering in vergelijking van hetgeen hij zijn moest, zij Hem toch aangenaam, en ons voornemen worde meer en meer bevestigd, om den God van ons leven en van alle onze welda- digheden ons leven toe te wijden en door het geloof in christüs, Hem ter eere te leven. Deze wensch worde ten aanzien van mij en van alle de mijnen vervuld! Hij helpe ons verder door alle moeijelijkheden...”
14

“...ik dan toch zal dienen te melden, dat er huizen zijn, die ze heb- ben, ten minste één, (twee zou te weelderig wezen, of- schoon er geen belasting van behoeft betaald te worden), en huizen die ze niet hebben, welke huizen namelijk dus zelve tot schoorsteenen dienen, terwijl er niet eens een gat in het dak is, om den rook door te laten, zooals ik mij wel eens herinner van de hutten der Indianen en van de stul- pen der Russen gelezen te hebben. Wonderlijk is men te moede als men na eene lange zee- reis, in de verwachting van al wat men zien zal, den eer- sten blik op de zich van tijd lot lijd vertoonende en al meer en meer duidelijker wordende huizen van Curasao werpt. Verblijd is men voorzeker, wanneer het einde van de zeereis wordt bespeurd, aan de klippen van het dorre Bonaire, die zich eerst aan het oog voordoen, links, en -daarna die van het niet minder drooge en dorre Curacao, regts. Gij ziet daar in de verte, op een der verhevenste...”
15

“...142 zen. Bijvoorbeeld, in September brengt men den voorjaars- aardappel aan; maar nu weet iedere Hollander, dal die vroege aardappelen ook dadelijk moeien gegeten worden; op de zee- reis echter worden ze vijf lot acht weken en langer, onder de luiken bewaard, waar meestal eene soort van stik- lucht is, die ook op andere voedingsmiddelen, welke wor- den aangebragt, maar niet zoo gevoelig zijn als de aardappel, verderfelijk werkt. Worden later winteraardappelen aange- bragt, dan beginnen zij al spoedig onder de luiken te sprui- ten, dat het een aard heeft, en rimpelen zich in elkander. En nu weet wederom elke Hollander, hoe lekker zulke ge- rimpelde en spruitende aardappelen zijn ; waarbij nu nog de warmte van het klimaat komt, waartegen die aardvrucht volstrekt niet bestand is. Iedereen moge nu aardappelen eten die wil, of zich verheelden dat hij ze eet; ’t is de aardappel niet meer, en een balletje fonsje smaakt tien maal lekkerder, en is vrij wat gezonder dan dat duf geworden Hollandsch...”
16

“...zal ik niet schrijven; dal is wat vreemd. En toch als ieder schrijver, die onpartijdig te werk ging, hel doen kon en doen wilde, hoeveel zou hij misschien op zijn eigen werk hebben aan te merken, als het hem met gedrukte letters toespreekt. Doch hier moet ik eenige opheldering geven. Mijn reisverhaal was veel uitgebreider, dan het nu gedrukt is. Hel was te uilgebreid, om het zoo in het licht te geven, en dus zou liet worden ingekort. De inkorting moest worden loevertrouwd aan iemand, die aan de reis ge- heel vreemd was, en wat wonder dat, toen ik de afgedrukte...”