1 |
|
“...8
aan tafel moesten zitten, namelijk elf passagiers, de kapi-
tein, en twee stuurlieden. De hoogte van de kajuit is goed,
men kan er met den hoed op regt in staan; bijna op het
einde is een lantaarn of luik met glas overdekt, dat er kan
afgenomen worden; daaronder hangt het kompas; in het
voorste gedeelte hangt eene niet slaande klok. Aan beide
zijden van de kajuit zijn drie hutten, dus zes in het ge-
heel, even groot, met eene ruime kooi voor twee personen,
een beddelafellje, waarin lampetkan, waschkom en verdere
gemakken: de kooijen echter zijn zeer laag, zoodat men er
ónmogelijk in overeind kan zitten. In elke hut is een raamp-
je, naar builen corresponderende, dat men kan openzetten:
in de beide laatste hutten twee: in de kooijen nog een
soort van raampje, zijnde van palentglas met een stevigen
schroef digtgemaakt, dat men bij stil weder ook kan open-
zelten, zonder gevaar dat de zee er in komt. Elke hul heeft
een spiegel, zeer ligle stoeltjes of tabouretten, en een paar
fauteuils van...”
|
|
2 |
|
“...14
Onze hoop echler. om spoedig in het kanaal te komen is
nu teleurgesteld en onze loods kan geen tijd bepalen, wan-
neer wij het binnen zullen stevenen: wel hoopt hij dezen
nacht de vuren van de kusten Ie zien, doch de wind is se-
dert vijf ure zoo veranderd, dat er nog geen peil op is te
trekken; aan het werken van het schip, terwijl ik dit schrijf,
zou ik zeggen, dat wij weder voor den wind lagen: doch
het kompas boven mij, wijst mij vooruit het Noorden, en
wij moeten, als het goed is, West-Zuidwesl op. Maar de
weerglazen staan goed, de zee is vrij slecht en alles voor-
spelt schoon weder.
8 November. Gode zij dank! gezond en behouden met de
mijnen mag ik dit ten anker liggende op de reede van
Margate ter neder schrijven. Dat waren drie dagen en vooral
twee nachten van angst en benaauwdheid, waarin ons ge-
loof aan God en zijn vertrouwen op Hem ons moest staande
houden, om niet te bezwijken van vrees, onbekend en on-
gewoon als wij waren om een storm op zee bij te wonen.
Doch tot zoover...”
|
|