1 |
 |
“...an-
der liep rond, een derde zocht in de kajuit zijne toevlugt.
Ons vertrouwen op God, naar wiens bestel dit ongeval
ons ook overkwam, werd niet verbroken. In leven of dood
bevolen wij Hem ons zelve aan, en bleven ons hechten aan
Zijne almagt, die hulp kan bezorgen en redding geven,
waar redding en hulp onmogelijk schijnen.
Dat vertrouwen heeft dan ons ook niet beschaamd, maar
wonderdadig zijn wij verlost. Toen in den vroegen morgen
van den 27sten onze toestand ons al duidelijker en duidelij-
ker bleek, dat wij namelijk te midden van klippen en zand-
banken vervallen waren, terwijl hooge rotsen ons van bijna
alle kanten omringden, werd er besloten, dat de tweede
stuurman en vier matrozen met eene der booten naar de door
ons opgemerkte rotsen of bergen zouden varen, om te zien
of er menschen woonden en wij daarheen met de booten
zouden kunnen gebragl worden; deze voeren af. Terwijl dit
een anderhalf uur was geleden en wij op dek met den eer-
sten stuurman over de redding van schip en lading...”
|
|
2 |
 |
“...hunne vertrekken, ten minste in de zaal
hadden ingevoerd, zij moesten eindigen met te doen oprui-
men, wat met veel kosten was aangebragt en de muren
weêr te laten witten. Dat heirleger van ongedierte, ofschoon
het hier zoo groot niet is als op andere plaatsen in de West,
hetgeen aan de hooge ligging en de droogte van het eiland
wordt toegeschreven, is dan ook de oorzaak, dat al wat
tapijt heet van de vloer verbannen is, tenzij misschien hier
of daar een nederig kleedje voor de kanapé. En voorze-
ker, dat haalt groole sommen uit, want, indien dat wat
men zalen noemt, met tapijten moest belegd worden, en
men zou zich hier niet met groene of blaauwe ruitjes be-
helpen, zou ’t misschien hier en daar nog al een deficit
in de beurs te weeg brengen. Nu heeft men voor zulk een
te kort ten minste geen nood. De vloeren zijn of de plan-
ken in nalura (men bezigt daartoe echter goed, zelfs schoon
hout) of met eene grijsachtige verw bekleed, of wel van klin-
kersteenen of blaauwe heelbakken, soms van marmer...”
|
|
3 |
 |
“...94
kerk, zijn nog eenige ramen met jaloeziën. Tegen het Oos-
ten staat de zeer nette predikstoel binnen eene ledige ruimte,
het hekje, aan welks beide zijden de banken voor den ker-
keraad zijn, drie ouderlingen en vijf diakenen, die levens-
lang in functie blijven, daarachter de mannenbanken. Bin-
nen dat hekje wordt de plegtigheid van den Heiligen Doop
bediend, waartoe een zilveren doopbekken op een’ standaard
wordt gebruikt. Ook de bekers, schotels en schalen ten ge-
bruike bij het Heilig Avondmaal zijn van zilver, als ook de
sloten en het beslag van den Bijbel op den predikstoel, ge-
schenken van onderscheiden leden der gemeente, nu reeds
lang ten grave; van dat metaal en tevens ook een geschenk
zijn de letters en cijfers, waarmede op de vier borden de
gezangen worden uitgedrukt, welke de leeraar opgeeft. Te-
gen het Noorden is een vrij goed orgel geplaatst, dat een sie-
raad der kerk is, en vooruitspringende op twee houten pi-
laren rust; het is, als het niet bespeeld wordt, met groene...”
|
|
4 |
 |
“...liever nuttig willen besteden, hetzij
door te werken, wat hare hand vindt om te doen, hetzij
door haren geest met pennenvruchten van godsdiensligen of
zedelijken aard te beschaven en te verbeteren; het mannelijk
geslacht, als het vrijaf heeft, geeft het vrouwelijke in deze
gewoonte niets toe, en zoo gaan menige schoone uren van
den dag verloren! Men brengt nu wel tot verdediging dier
gewoonte de warmte bij, die er over dag heerschl, het
gebrek aan bezigheden, het gemis aan conversatie; en ze-
ker dat laatste is een groot gemis, want men is op Cura-
sao niet gewoon, buitengewone gevallen uitgezonderd,elkan-
der over dag te bezoeken, maar vliegt alleen met de vle-
dermuizen uit. Dat over dag in huis zitten, is dan ook zulk
eene gewoonte geworden, dat men eene vrouw of meisje
met geen stok de deur uil zou krijgen, als de zon nog aan
den hemel staat. Die zon, die zon! Daarvoor zijn zij zoo...”
|
|
5 |
 |
“...nde
vakken van onderwijs, ook zooals ik meen, in het gods-
dienstige en in het Hebreeuwsch (hetgeen hier door weinige
joden verslaan wordt) onderrigt geeft; daarin ook, wal de
meisjes aangaat, bijgestaan door eene dame van de. Israëli-
tische godsdienst, ook vóór eenigen tijd met haren man uit
Nederland overgekomen, doch welke laatste vóór weinige
weken aan de gele koorts bezweken is.
De joodsche armen, die echter weinig in getal zijn, wor-
den ruim verzorgd en bedeeld, en bij gelegenheid van ker-
kelijke feesten worden hunne toelagen nog merkelijk ver-
hoogd. Er bestaat ook nog eene Israëlitische maatschappij
van Weldadigheid, die ook zeer goed naar buiten werkt,
zoodat niemand der behoeftigen aan het noodige gebrek
heeft en hunne kinderen gratis goed onderwijs ontvan-
gen. — Van tijd tot lijd bij bijzondere gelegenheden be-
denken de Israëlilen of sommigen hunner ook nog de
armen der andere gezindheden op het eiland; en aan hun
eigen armen doen zij vrij ruime buitengewone giften, het-...”
|
|