| 1 |
 |
“...Nieuwsgierig sloegen wij de blikken rondom ons. Maar wan-
neer ik zeide dat wij door het uiterlijk aanzien van Cu-
rasao, door de bouworde der huizen, door het hoog ge-
boomte, dat wij verwachtten te zullen zien, door, in één
woord alles, wat wij ondervonden, zeer gestreeld waren,
ik zou onwaarheid moeten mededeelen. Alles is bijzonder
vreemd. De bergen, die vrij hoog uitstéken, zijn bijzon-
der kaal, of met ontzaggelijke cactusplanten bedekt; eene
geweldige branding breekt gedurig tegen den oever; de hui-
zen hebben een wonderlijk aanzien, de meesten zonder glas-
ramen, alleen met jaloeziën voor den doortogt van den wind,
dat ons aankomelingen nog vrij onaangenaam is. Meestal is
voor aan het huis, hetzij beneden- of bovenhuis, een galerij
binnen het dak van het huis zelve, dan volgt eene groote...”
|
|
| 2 |
 |
“...die-
nen om te drinken. Sommige regenbakken zijn ook onder
de gaanderijen van het benedeuhuis, dat eenige voeten
van den grond is gebouwd en waartoe eenige trappen,
bij wijze van een bordes, geleiden, gemetseld en houden
het water zeer lang goed; uit die bakken, zooals ook uit
enkele, die zich in keukens bevinden, wordt hel water ge-
schept.
Nu zou ik u gaarne een denkbeeld geven van de stad
zelve, nadat ik het, zoo kwaad en goed mogelijk, van de
huizen gedaan heb. Ik heb het trachten te doen van hui-
zen, die eenigzins den naam van fatsoenlijk kunnen dragen:
want zooals ik reeds te kennen gaf, ofschoon er zijn van
grooten en zeer groolen om vang, halve paleizen op het uit-
wendig aanzien, zelfs sommigen, met pilaren en ijzeren
hekwerk van den weg afgescheiden, zoo zijn er ook zeer
burgerlijke en armoedige, slechts uit één vertrekje bestaande,
ongeplaveid, in ëen hoek waarvan gij een soort van gordijn
gespannen, of eenige planken gezet ziet, dat de slaapplaats
afscheidt; soms ook nog in een...”
|
|
| 3 |
 |
“...88
zeekant, die er juist bij is. Het plein of de weg loopt oost-
waarts op, zooals men hier zegt: naar boven. Het kan op
dien weg ongemakkelijk hard waaijen. De weg, langs de
Karaïbische zee loopende, vernaauwt zich langzamerhand,
en men heeft weldra het ondergedeelte van de stad, Pieter-
maai genoemd, bereikt. Dit is eene steeds voorlloopende,
ongeplaveide straat aan beide zijden met niet zeer aanzien-
lijke huizen bezet, eenige uitgezonderd. Regts staan de hui-
zen naar den zeekant, waarheen ook eenige hanken of ste-
gen loopen, links staan zij naar het dusgenoemde Waaigat,
zijnde een op vele plaatsen zeer ondiep water, dat uit de
St. Annabaai komt, en wederom eene verdeeling van de
stad daarstelt. Ook loopen hanken van de hoofdslraat op
Pietermaai naar dit Waaigat, waarin en waaraan men
zeer armoedige huizen aantreft.
Pietermaai oploopende, verwijdt zich die straat na eenige
honderde schreden; regts blijven de huizen voortgaan in
eene vrij regte lijn, doch links is wederom een plein...”
|
|
| 4 |
 |
“...89
derde gedeelte der stad, Scharloo geheeten (men spreekt
ten minste de sch. op zijn Hollandsch uit, ofschoon men ook
Charloo schrijft), ’t Is het kleinste gedeelte der stad. Eerst
heeft men regts eenige onaanzienlijke huizen, behalve we-
derom op de hoogte of berg, maar vervolgens als regts de hui-
zen ophouden, links een aantal aanzienlijke huizen, die van
achteren aan het Waaigat uitkomen en dus vlak tegenover
Pietermaai slaan, echter ook wederom door zeer geringe
huizen afgewisseld. Langs dezen weg voortgaande komt men
wederom aan de St. Annabaai, doch daarvoor zijn wonin-
gen gebouwd, ook onmiddelijk er langs, en er bevinden zich
ook scheepstimmerwerven. Aan dit gedeelte der baai liggen
veel schepen, meestal op lading te wachten of te kalefateren.
Aan het einde der baai, waar dit dusgenoemde Scholtegat
begint, een zeer groot water dat door land omgeven is, is
de quarantaine plaats voor schepen, die van verdachte plaat-
sen komen. Die van besmette komen, moeten quarantaine
houden op...”
|
|
| 5 |
 |
“...verbonden. Door den kerkeraad, meer bijzonder
door de Diakenen, die echter met de Predikanten en ouder-
lingen één ligchaam uitmaken, heeft de bedeeling der ar-
men en de administratie van het weesfonds plaats. Een wees-
huis beslaat er ongelukkig niet, zoo min als een oude arme
mannen- en vrouwenhuis, ofschoon die beide inriglingen,
hetzij op zich zelven, hetzij, zooals hij meer kleine gemeen-
ten in het vaderland, vereenigd, hier allernoodzakelijkst
zijn zouden; omdat de opvoeding der weezen, in die hui-
zen waar zij of besteed worden, of bij hare moeders,
over het algemeen zeer veel te wenschen overlaat, vooral
bij hel meer en meer toenemend verval van de dusgenoemde
geringe burgerklasse; en de verzorging der oude en gebrek-
kige armen, ten huize van leden hunner familie en beken-
den, niet dan zeer onvoldoende kan plaats hebben.
Vóór eenige jaren, daar men altijd de behoeften aan zulke
inriglingen gevoeld heeft, was er door het Gouvernement
een huis aangewezen, op Pielermaai, de Pen genoemd;...”
|
|