Your search within this document for 'hel' resulted in 87 matching pages.
 
1

“...slaat en bij zich zelven mom- pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over- halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden? Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis- schien de begeerte, dat mijne talrijke vrienden en betrek- kingen in het Moederland van stukje lot beetje met mijn wedervaren bekend zouden zijn? — is het mijn gegeven woord om toch, wanneer ik van alles een goed dagboek had gehouden, dat voor de pers gereed te maken en hel licht te doen zien? is het eindelijk welligt, omdat mijne reis, ofschoon in vele opzigten aan alle andere zeereizen ge- lijk, toch nog door eene en andere bijzonderheid en door merkwaardige ontmoetingen gekenmerkt is? Hoe het zij, ziet daar goedgunstige lezers, mijne herinneringen in het licht! Geven zij u de overtuiging, zooals ik met de mijnen de ondervinding...”
2

“...zeer te weeg gebragt door Amsterdam zelve, door hare be- weging, woeligheid en gedurige afwisseling, welke men er vindt, hoewel dit ook door iemand, die gezond en van een levendig gestel is, niet zal worden veracht, al staat daar tegenover nog al het een en ander, hetgeen het verblijf in die koopstad des rijks minder aangenaam zou kunnen ma- ken. Maar zij wordt veroorzaakt omdat die stad de plaats is, waar ik na jaren lang builen betrekking als dienaar des Evangelies te zijn geweest, de eer en hel voorregt had, daar nevens de andere predikanten als hulpprediker te mogen werkzaam zijn in de verkondiging van het Evan- gelie, in de prediking van Christus den Heer en de genade Gods door Hem aan zondaren geopenbaard, zooals ik dat uitboezemde, toen ik op den 30sten September 1855 des avonds in de Oude Kerk, naar aanleiding van Helir. IV: 9 en lla, een woord tot afscheid aan de gemeente sprak; mijn anderhalfjarig verblijf te Amsterdam is een lichtend punt in mijn leven geweest voor mij zoowel...”
3

“...’sGravenhage in de Kloosterkerk door de commissie tot de zaken der Proteslantsche kerken in Oost- en West-Indië, plaats had. Harlelijk en indruk- wekkend was het woord dat de voorzitter dier commissie, Ds. timmers verhoeven, bij die gelegenheid zoowel lot mij als lot den proponent BRiëT, die voor de dienst in Oost- lndië bestemd was, sprak. God weet het, het: Ja ik van ganscher harte, toen voor de tweede maal iu mijn leven uitgesproken, was zoo innig gemeend, als het voor de eerste maal was. Deed ik hel toen misschien in eigen kracht en steunende op mijn vermogen en goede voornemens — ik sprak ze voor de tweede maal uit met diep gevoel van ei- gen zwakheid, maar in het vertrouwen op den God mijns heils, op mijnen Vader in jezus Christus, die sterkte en vermogen heeft, om mijne zwakheid tot kracht te doen zijn en mij door Zijnen Heiligen Geest te verlichten, te leiden en le heiligen, en in dat vertrouwen sprak ik die allerge- wigligste belofte uil. God geve, dat ik nimmer ontrouw be-...”
4

“...zoodat er weinig opgewektheid was om op het dek te komen. Met den middag echter, ofschoon de Oosten- wind stevig doorwaaijen en de lucht gedurig betrokken bleef, werd het wat minder koud en konden wij van de buitenlucht nog wat gebruik maken. Men kon het echter de beide schapen en de twee biggen, die de kapitein aan boord had genomen, om ons in lijd van nood tot voedsel te die- nen, aanzien, dat hun het gure weder evenmin beviel als ons, daar zy achter stukken hout en touwwerk wegschuil- den. Hel leven voor zulke beesten aan boord is eene ware marteling, daar zij noch goed gevoerd noch verzorgd wor- den en zoo geheel uit hun element zijn gerukt. Geen won- der dan ook dat den vorigen avond, toen een vijftal hoen- ders het hek van hun hok hadden weten te verbreken en op het dek rondliepen, twee hunner, wie de vleugelen niet genoegzaam waren gekort, zich in de hoogte verhieven en al kwakende en klapwiekende in het kanaal zich nederlie- ten. Ik moest lagchen om den zwarten koksmaat van Cu-...”
5

“...die er rondliepen, en het zee- water sloeg altijd zoo onaangenaam naar binnen door de spuigaten, die op zijde waren, dat eenige der passagiers niet dan in den hoogslen nood dit gedeelte als wandelplaats verkozen, hetgeen dan ook niet zeer uitgestrekt was; ter- wijl bovendien door een boot, welke er in was nedergelegd en andere zaken, die er waren of werden nedergesmeten, (aan boord van de Amerikaansche schepen gaat het niet toe als op eenen Hollandscheu bodem) de passage zeer gestremd werd. In hel midden van dat gedeelte van het schip is de kombuis, en daar achter het verblijf voor de matrozen; waarlijk geen grootsch verblijf en slechts groot genoeg om hen te bevatten, die de wacht niet hadden, dat is drie of vier. De ingang van de kajuit is juist bij het roer, waar de ruimte om door te gaan zeer gering is, terwijl men gedu- rig moest oppassen om het hoofd niet tegen het liggend hout van het bezaanzeil te stooten. Met een trap van zeven treden daalt men nu nederwaarts en komt eerst in het...”
6

“...is van dien wensch te zien verwezenlijken, maar in eens iets tusschen beiden ziet komen, dat het vertrek wederom — misschien voor dagen vertraagt, —kan slechts gevoelen, wat wij gevoelden, toen de treurmare be- waarheid werd, dat wij bij eenen gunsligen wind en alles in gereedheid niet vertrekken konden. 4 November. Eindelijk zijn wij heden morgen ten zeven ure uitgezeild. — Nadat des nachts ten twaalf ure, toen het hoog water begon te worden, de matrozen en nog eenige gehuurde manschappen aan hel werk waren gegaan, om het schip af te winden door het uitbrengen van een tros naar den overkant, sedert dat uur een verschrikkelijk geraas hadden gemaakt en ons allen uit den slaap gehouden, was het werk om zes ure verrigt. De kapitein, die aan wal had geslapen, was reeds vroeg aan boord gekomen; ook onze medepassagiers, reeds om vijf ure gewekt, waren aan- wezig, daar de tijd tot afvaart naderde. De stoomboot kwam ten zeven ure, ik was juist bij tijds opgestaan, om te zien, hoe zij er werd vo...”
7

“...dat altijd tegen den wind op moest werken en gedurig wenden, allerhevigst deed slingeren, slooten en stampen, zoodat het voor ons bijna niet was uit te houden. Alles in de kajuit kreunde en kraakte, zoodat hel schip uit elkander scheen te barsten: de goede- ren , die in de kajuit waren , werden van den eenen naar den anderen kant geslingerd: het was soms of wij in een draai- molen zaten, dan weder of wij op een groot hobbelpaard geweldig op en neêr werden geschokt. De meesten onzer werden spoedig door zeeziekte aangetast en zochten hunne toevlugl in de kooijen; — ik bleef echter wel en kon het in bed niet uithouden. De nacht was daarom voor mij, die alleen in de kajuit opbleef, allerverschrikkelijkst, terwijl ik van buiten het loeijen van den storm, het plompen van het voorschip in hel water, hetgeen op gedurige kanonschoten...”
8

“...15 geleek, het slaan van de woedende golven over het schip, en hel bijna bovenmenschelijk werken der manschappen hoorde, om als het tijd was de zeilen te veranderen en het schip te wenden, dat bijna om het uur geschieden moest, opdat wij niet op de kust zouden vervallen. In groolen angst werd de nacht door mij doorgehragl en naauwelijks brak de eerste morgenschemering aan of ik ver- liet de achlerkajuil en ging in de voorkajuit of ik den loods of iemand anders kon te spreken krijgen. Loods en stuur- lieden bevestigden mij, dat het een barre nacht was ge- weest, de storm hevig en gedurig vlak tegen; zoodat meer- malen het schip met ongeloofelijk veel moeite moest ge- wend worden, doch dat men toch was vooruit gekomen en weldra de Engelsche kust hoopte te zien. Die hoop werd echter den geheelen dag van den 7den teleurgesteld, de he- vige wind bleef aanhouden, tot omstreeks 12 ure op den mid- dag, toen het bijna plotseling slil werd en de wind scheen te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing...”
9

“...ranke bootje door de golven heên en kwam behouden op de loodsboot aan, die hem naar Margate moest heen voe- ren, belast met onze brieven voor het vaderland. 10 November. Hier te Ramsgate liggen wij sedert twee dagen in eene zeer veilige binnenhaven: — wij hopen even- wel, als de wind gunstig is, die spoedig weder te verlaten en het kanaal door te stevenen, de Spaansche zee in. Er is echter nog al het een en ander, dat ons legen de verdere reis doet opzien, als: de geringe en slechte bemanning van hel schip, de oneenigheid, die er tusschen den kapitein en de stuurlieden heerscht, de vrees, dat men eigentlijk aan boord, zeer weinigen uitgezonderd, van de zeevaart, ten min- sten in deze wateren, niets weet; het ongeregeld leven, dat er geleid wordt, de weinige orde, die er aan boord heerscht, het onberaden omspringen met de proviand, waarover kok en koks-niaat en kajuilwachter alleen schijnen de baas te spelen: het veelvuldig en zoo ik geloof, overtollig gebruik van water, en andere dingen, te...”
10

“...gouvernement houdt er op Curasao eene stoomboot op na, om de brievenmail naar St. Thomas heen en weêr te brengen. Die stoomboot, welke bijzonder goed ingerigt is voor den ka- pitein, minder voor de passagiers, heeft nog al met tegen- spoeden te kampen, als gebreken aan de machinerie,.ont- stentenis van een machinist en stuurman, waarom zij nog al dikwijls stil moet liggen en een snel zeilende schoener (en deze zijn te Curacao perfect), hare plaats vervangen. Die boot moet, naar ik hoor zeggen, aan hel gouvernement veel kosten, en naar evenredigheid daarvan geene genoeg- zame diensten doen. Aan boord van een schip schijnt het zoowat een wereld in het klein te wezen. Men leert de onderscheidene harts- toglen der menschen beter kennen dan aan land, waar de een zich spoedig van den ander verwijdert; de harlstogten vooral van nijd, kwaadsprekendheid, grootsprekendheid, lui- heid: en de weinige deugden die men nog opmerkt, worden meer nog uitgeoefend uit eigen behoud en hoop op winst, dan uit liefde...”
11

“...Deen, doch te Amsterdam gehuwd, een St. Helenaër, een Italiaan, een Nieuwe-Dieper, een mengelmoes van allerlei natiën, dat zeer ongelukkig bij elkaar is geplaatst. Indien wij het aan hunnen goeden wil, wijsheid, krach- ten en vroomheid moesten te danken hebben, dat wij be- houden op het eiland onzer bestemming zouden aankomen, het zou er al zeer treurig uitzien! Maar wij vertrouwen op God, wiens wijs bestel ons de reis heeft doen beginnen, mij mijne bestemming heeft aangewezen en in wiens hand hel hart en de krachten der menschen zijn, en het ons, al...”
12

“...bij honderden op de hoofden van den dijk, die de haven omringt, zamen schoolden. Den vol- genden Zondagmiddag kwamen zij bij menigte, ongevraagd, ongeweigerd ons schip bezoeken of liever bestormen, zoodat wij geene andere plaats hadden om ons te bergen, dan onze hutten. Het water valt hier bij eb wel 20 voet, zoo zelfs dat een groot gedeelte van de buitenhaven droog loopt en geladen schepen geheel zouden omslaan, indien zij er in bleven liggen: daarom worden zij in de binnenhaven ge- bragt, waar hel water door sluizen op zekere hoogte wordt gehouden en de schepen veilig liggen. Zoodra wij tusschen andere schepen vastlagen en aan wal konden komen, klommen wij met een dankbaar gevoel van boord af, en wandelden de stad binnen, nadat eerst de kom- miezen onzen tabak, wijn, sigaren enz. onder zegel hadden gelegd, behalve hetgeen wij voor de hand konden op ge- bruiken: had het eerste gezigt van de hoogliggende stad ons bij het binnenkomen der haven reeds verrast, niet wei- nig viel ons de stad mede...”
13

“...havenkant vindt men ook zeer schoone en hooge huizen, doch waarvoor men dikwijls lo lat ziet staan en die dus, of onderscheiden kamers er van,’szomers schijnen verhuurd te worden, doch in het najaar en des winters leeg te slaan. De hoofdkerk, met een hoogen stompen toren, is zeer schoon in het midden van de hoofdslraal, de genoemde Wigh- slreel gelegen, op eene hoogte en door een ijzeren hek van den weg afgescheiden. Gaarne zou ik morgen (Zondag) ter kerke gaan, begeerig als ik ben, om in Gods huis hel woord des Evangelies te hooren, en tot den Vader der geesten van al- len vleesch, in den naam van christüs jezüs, mijne gebe- den en dankzeggingen op te zenden, waarvan ik en de mij-...”
14

“...den storm en tegenwind genoodzaakt geweest zijn, die haven binnen te loopen: onder anderen nog een Spaansch schip, hetgeen door den storm tegen de rotsen is aange- slingerd, doch gelukkig nog, hoewel lek, door eene stoom- boot is afgebragt, en twee Fransche oorlogsstoomboot en, die ook erg door den. storm gehavend zijn. Naast ons ligt een Deensch schip naar Ierland bestemd. Men heeft te Rams- gate ook een spoorwegstation,dat niet bijzonder door bouw- orde uitmunt. De bouworde der huizen is over hel alge- meen vreemd, zeer veel verschillende van die in Nederland, veelal met balkons voorzien: de groene verw schijnt bijzon- der gezocht. De winkels zijn fraai. De stad wordt des avonds door gas verlicht. In bijzondere soort van wagentjes of koetsjes laten dames en heeren zich door een knecht voorl- trekken; zulk een wagentje, met kap voorzien, heeft drie wielen, waarvan een, het kleinste, van voren. In wagentjes van dergelijken vorm ziet men ook kinderen langs de stra- ten voortstuwen. Het loopen...”
15

“...die de Hervormde eerediensl zijn loegedaan, of hen, die lot de Roomsche kerk behooren, oproepl,hel heeft altijd iets plegtigs, iets eigenaardigs: het. doel zulke oude herinneringen bij mij opkomen, die mij verplaatsen in die lijden, toen ook mij op het platte land eene gemeente was toeverlrouwd. Hoe plegtiger dat klokgelui, dan hel roeren van den trom om de gemeente op te roepen, zooals te Hoo- geveen in Drenthe geschiedt 1 Het grootste gedeelte van de godsdienstoefening bij de Episkopaalsche kerk, in eene van welker gebouwen ik mij bevond, bestaal in eeredienst, en wel in eene, zooals be- kend is, met die der Roomsche kerk veel overeenkomende, behalve dat het gezang door de geheele gemeente wordt aangeheven. Maar of nu dit de wijze is, om de eeredienst werkelijk eeredienst te doen zijn, moet ik betwijfelen. Het is een vorm, waaraan men gewoon raakt, door dal hij ge- durig wederkeert, waarbij hel hart koel kan blijven en waarbij de lippen zich openen om werkluigelijk uit den Rij- bel iels...”
16

“...wel gerookt worden. In den avond kon men de lucht of stank van den haring, die er zeer smerig uilzag, nog duidelijk waarnemen. Reeds vroeg waren er op hel hoofd en bij de haven veel wandelaars; dit duurde den geheelen dag door. De kerken, in sommigen van welke driemaal dienst werd gedaan, waren goed bezocht. Onder de aangename gewaarwoordingeu, welke ik te Ramsgate ondervond, moet ik ook tellen eene aankondiging en wel omdat deze, terwijl alles op muur en aanplakbor- den in het Engelsch was, een reglement bevattende voor de schepen, welke in de haven lagen, ook in het Neder- duitsch was gesteld en gedrukt. Niemand kan gelooven, welke eene aangename gewaarwording het geeft, in den vreemde zijne moedertaal langs de publieke straat te lezen, terwijl hem grootendeels, alles wat rondom hem is, onverslaan- baar is. Hel herinnert hem dan aan hel vaderland en het aangename dddr allen te verstaan en door allen verslaan te...”
17

“...zij niet aan boord zouden komen, doch mijne vrees werd in blijdschap verwisseld, toen ik hen wederom het schip zag beklimmen en door behulp der manschappen binnen boord halen. Wij kwamen, zooals al de andere schepen, gelukkig in zee. Voor ons uit geleek het eene geheele vloot, welke ééne bestemming scheen te hebben, en voorloopig was die ook eene en dezelfde, namelijk hel kanaal door te stevenen. Het bleek weldra dat ons schip een beste zeiler was, want of- schoon wij eerst een der achtersten waren, lieten wij wel- dra zeer velen achter en bezijden ons, ten laalsten allen en vervolgden met den avond eenzaam onzen weg door hel kanaal, terwijl wij de lichten der achter zijnde schepen duidelijk en lang konden onderscheiden. Onze loods, die ons op de reede van Margate en daarna in de haven van Rams- gate had gebragt, vergezelde ons tot de hoogte van Dover; daar werd hij, nadat wij Deal waren gepasseerd, (eene plaats die allerschilderachtigst op krijtbergen gelegen is, doch ook een strand heeft...”
18

“...weinig wind: bijzonderheden vielen er niet verder voor. In goede twee dagen zijn wij het kanaal door- gezeild. Gisteren hebben wij een schip gepraaid, Ellen ge- heeten, een Amerikaan van de West naar Huil, wij gaven hem onze breedte op, hij ons de zijne en riepen hem toe, dal alles wel aan boord was. Heden morgen zagen wij weder- om iwee schepen en heden middag passeerden wij er een op een mijl afstand. Het is een zeer schoone dag van daag. De zon verrees heerlijk uit de kimmen, de lucht eerst hel- der, daarna flaauw bewolkt. Gisteren avond hadden wij een...”
19

“...zich gedurig even boven het water verheffen, wel iels van kleine varkens heeft. Gewoonlijk zwemmen zij gedurende geruimen tijd vóór het schip uit: nu waren zij er achter en verwijderden zich naar het Noorden, waar- uit de eerste stuurman Noordenwind voorspelde, omdat die visschen gewoonlijk legen den wind zouden opzwemmen. Tot hiertoe is zijn vermoeden nog niet bevestigd. Den 21sten in den voormiddag werden wij door een Spaansch schip gepraaid, Julie geheeten, van Spanje naar Calais met wijn. Hel was een brik en kwam goed met ons overeen in berekening van breedte en lengte. Er zijn gedurig nog an- dere schepen rondom ons, doch op verren afstand. Dien- zelfden dag wilden wij een driemaster nabij komen, waar- schijnlijk een Oost-Indievaarder, om te zien of hij een doc- tor aan boord had, om dien voor den kapitein te raadple- gen; wij heschen eene vlag .op, doch het signaal werd niet beantwoord, zoodal wij, na eenige uren aangehouden te heb- ben, wederom afhielden en onzen koers vervolgden...”
20

“...gewikkeld en in de vrije lucht voor de kajuit was gelegd, om aldaar des nachts te verblijven, is heden morgen hel lijk met steenen in een stuk zeildoek genaaid en over boord gezet. Ik was door den eersten stuur- man verzocht, een woord bij het lijk te spreken. Toen dan het lijk omstreeks 10 ure door de matrozen hel schip was omgedragen en voor den grooten mast was nedergelegd, sprak ik in dezer voege: «Mannen! wij hebben eene treurige, maar ook tevens eene noodzakelijk taak te vervullen. Of zou hel niet treurig zijn, het lijk van een man, dien wij nog vóór korte dagen zoo krachtig, sterk en gezond meenden, aan de golven der zee en den afgrond te moeten loevertrouwen ? Maar noodza- kelijk levens, want het stof zal wederkeeren en moet we- derkeren tot vernietiging; doch de ziel tot God! Indien het sterven niet anders ware, dan dood te gaan, wie zou dan voor sterven beven? Maar hel Bijbelwoord is waar: het is...”