1 |
|
“...mijne «herinneringen” voor de drukpers
gereed te maken, welk belang zal het Nederlandsche pu-
bliek toch wel in die herinneringen stellen? Zou het niet
beter zijn ze in mijnen lessenaar te bewaren en der verge-
telheid over te geven? Hoe velen toch hebben reisverhalen,
zeereizen, door de pers bekend gemaakt! En hoe afmattend*
is het dikwijls voor den lezer om eene reis ten einde te
brengen, die hij dan toch ten einde toe lezen wil, alleen
omdat hij die begonnen is, maar met een zucht na de
laatste bladzijde het boek digt slaat en bij zich zelven mom-
pelt: »’l is niet veel bijzonders!” Wat kon mij dan over-
halen om, daar ik dit weet en meermalen zelf ondervonden
heb, toch mijne herinneringen de wereld in te zenden?
Is het schrijfzucht, die mij aanzette, om wat mij op
mijne eerste (misschien wel mijne laatste, ten minste
groote zeereis!) gebeurde, te boek te stellen? — is hel mis-
schien de begeerte, dat mijne talrijke vrienden en betrek-
kingen in het Moederland van stukje lot beetje met mijn...”
|
|
2 |
|
“...30sten September 1855 des
avonds in de Oude Kerk, naar aanleiding van Helir. IV: 9
en lla, een woord tot afscheid aan de gemeente sprak;
mijn anderhalfjarig verblijf te Amsterdam is een lichtend
punt in mijn leven geweest voor mij zoowel als voor de
mijnen; en vooral in de laatste dagen van mijn verblijf al-
daar heb ik het mogen ondervinden, niet alleen door woor-
den maar ook door daden, dat mijne kortstondige hulppre-
diking te Amsterdam niet ijdel is geweest en niet ijdel zijn
zal.
Het was dan ook alleen de onzekerheid der betrekking,...”
|
|
3 |
|
“...zou-
den gaan, naderde: het vertrek werd evenwel van dag tot
dag uitgesleld; noodzakelijke herstellingen waren nog aan
het schip te doen; lading en proviand moesten worden in-
genomen; maar dewijl ons huis bijna geheel ledig werd
en alle levensgemakken begonnen te ontbreken, verlangden
wij ernstig om uil dien alles behalve aangenamen toestand
te geraken en aan boord van de Ricot wat meer gemakken
te vinden. De kargadoor en kapitein begrepen dan ook na
eenige dagen, dat het hoog tijd werd, dat aan onze be-
lamelijke wenscben werd voldaan, en ofschoon wij dan ook...”
|
|
4 |
|
“...wij kwamen dien dag met den avond tot Alk-
maar. Hier namen onze betrekkingen afscheid van ons.
Guurder en kouder nog dan den vorigen dag was den
29«ten het weder, toen wij des morgens vroeg van Alkmaar
afvoeren, zoodat er weinig opgewektheid was om op het
dek te komen. Met den middag echter, ofschoon de Oosten-
wind stevig doorwaaijen en de lucht gedurig betrokken
bleef, werd het wat minder koud en konden wij van de
buitenlucht nog wat gebruik maken. Men kon het echter de
beide schapen en de twee biggen, die de kapitein aan boord
had genomen, om ons in lijd van nood tot voedsel te die-
nen, aanzien, dat hun het gure weder evenmin beviel als
ons, daar zy achter stukken hout en touwwerk wegschuil-
den. Hel leven voor zulke beesten aan boord is eene ware
marteling, daar zij noch goed gevoerd noch verzorgd wor-
den en zoo geheel uit hun element zijn gerukt. Geen won-
der dan ook dat den vorigen avond, toen een vijftal hoen-
ders het hek van hun hok hadden weten te verbreken en
op het dek rondliepen...”
|
|
5 |
|
“...6
verhaald van de zeeziekte, waarvan wij allen gaarne ver-
schoond zouden willen blijven. Toch hadden wij het er op
durven wagen , indien wij maar in het ruime sop gekomen
waren, maar nu moest onze moed tot nader order blijven
rusten, daar wij weder van den tweeden stuurman, van
Curasao afkomstig, vernamen, dal de kapitein dien nacht
lot afdoening van eenige zaken naar Amsterdam was ver-
trokken en Donderdag eerst terugkeeren zou, zoo dat wij
dan ten minsten zeker nog een paar dagen in het Nieuwe
Diep zouden moeten blijven liggen, en wie weet hoe vele
nog na dien, indien de wind in het Westen bleef of de
storm weder opkwam, hetgeen in dit jaargetijde nog al ge-
woon is.
Voor ik echter verder ga, wil ik trachten eenige be-
schrijving te geven van den bodem waarop wij ons bevon-
den. De Ricol (eene soort van vrouwennaam, naar een
meisje aan het vaartuig gegeven; men vindt ook de verklei-
ningsnaam Ricolette, als naam van een vaartuig) is een
driemast barkschip, zoogenaamd klipperschip, varende...”
|
|
6 |
|
“...7
voet hoog is, maar daar was liet altijd zoo vreesselijk vuil
door de schapen en biggen, die er rondliepen, en het zee-
water sloeg altijd zoo onaangenaam naar binnen door de
spuigaten, die op zijde waren, dat eenige der passagiers
niet dan in den hoogslen nood dit gedeelte als wandelplaats
verkozen, hetgeen dan ook niet zeer uitgestrekt was; ter-
wijl bovendien door een boot, welke er in was nedergelegd
en andere zaken, die er waren of werden nedergesmeten,
(aan boord van de Amerikaansche schepen gaat het niet toe
als op eenen Hollandscheu bodem) de passage zeer gestremd
werd. In hel midden van dat gedeelte van het schip is de
kombuis, en daar achter het verblijf voor de matrozen;
waarlijk geen grootsch verblijf en slechts groot genoeg om
hen te bevatten, die de wacht niet hadden, dat is drie of
vier.
De ingang van de kajuit is juist bij het roer, waar de
ruimte om door te gaan zeer gering is, terwijl men gedu-
rig moest oppassen om het hoofd niet tegen het liggend
hout van het bezaanzeil...”
|
|
7 |
|
“...gezegd te hebben van het schip en de ka-
juit, zoover de passagiers betreft; echter mag ik niet ver-
geten te melden, dat alles binnen in de kajuit, deuren, pe-
nanten, schotwerk enz., van het heerlijkste hout gemaakt,
gepolitoerd en verguld was en boven iedere hut een
beeldje en een Hollandsch vlaggetje, zoodat als het behoor-
lijk werd schoon gehouden, men een spiegel had kunnen
missen.
Vrijdag avond 2 November. Wij zijn heden reeds zeven
dagen op de Ricot geweest en nog niet verder gevorderd
dan tot het Nieuwe Diep; en Gode zij dank! dat wij niet
verder gevorderd zijn, want, indien wy den hevigen storm,
die heden woedt, naauwelijks uitgezeild, op zee hadden
moeten weêrstaan, -wie weet in welk eenen ellendigen toe-
stand wij zouden verkeeren, ja, of wij nog wel in het
land der levenden zouden zijn! Gisteren verdroot het ons
zeer, dat toen des nachts de Oostenwind was gaan waaijen
en den geheelen dag pal bleef staan, onze kapitein den
vorigen dag nog naar Amsterdam was gegaan en eerst des...”
|
|
8 |
|
“...volslagen storm aan, zoo dat men geen enkel zeil,
zelfs niet van een visschersschuit, op zee zag, en men
vernam, dat de schepen, den vorigen dag uitgezeild, des
nachts weder op de Texelsche reede het anker hadden la-
ten vallen. Wat waren wij nu blijde nog met goede touwen
en kabels aan den wal bevestigd te zijn en den storm,
waarvoor wij veilig waren, door want en touwwerk te
hooren gieren! ’t Is dan ook een ongelukkige maand, die
maand November, om zee te moeten kiezen! Hoe hartelijk
hadden wij verlangd, dat dit in het begin van October zou
hebben plaats gehad; en was de bepaalde tijd gehouden,
dan zou dit zeker ook zijn geschied, en wij misschien eene
voorspoedige reis hebben gemaakt, zooals de Theodora Jo-
zina, die eenige dagen voor ons was uitgezeild en weken
voor ons te Curasao is aangekomen. Maar gedane dingen
hebben geen keer en wij moeten er ons lijdelijk in gedra-
gen. Doch niet geheel lijdelijk maar ook vertrouwend, dat
deze vertraging onzer reis ook volgens den wil en door het...”
|
|
9 |
|
“...andere uitwerking te hebben
dan dat ik niet vrij stevig op de beenen stond, en mij overal
aan vast moest houden.
Met snellen vaart voeren wij de Noord-Hollandsche kust
voorbij, zagen duidelijk nog de dagbaak van Egmond, be-
merkten ook nog Kamperduin en verloren daarna het land
uit het gezigt. De zee stond goed, de lucht helder, aan den
horizont slechts met eenige wolken bedekt, en zoo het scheen
voorspelde alles, dat wij den Oostenwind zouden houden en
voorspoedig de Noordzee doorklieven. Het schoone, hoewel
koude weder lokte ons gedurig op het dek en de deining
verhinderde ons niet onze wandeling op en neder te maken.
Reeds vroeg gingen wij echter allen naar kooi. Op on-
derscheiden tijden des nachts wakker geworden, door het
geraas van den wind in de zeilen en het geknars en open
en loeslaan der deuren, bemerkte ik, toen ik met den dag
voor goed en wel opstond, aan de mindere beweging, die
de Ricot maakte, dat de wind moest veranderd zijn, en dit
was dan ook werkelijk het geval. Hij...”
|
|
10 |
|
“...bezwijken van vrees, onbekend en on-
gewoon als wij waren om een storm op zee bij te wonen.
Doch tot zoover is het dan nu geleden en ook uit deze be-
proeving heeft de Heer ons gered!
Nadat de nacht van den 5den op den 6den redelijk wel was
voorbij gegaan, schoon de wind vlak tegen bleef en men
moest laveren om eenigzints vooruit te komen, stak er in
den morgen van den 6den een hevige wind uit het Zuidwes-
ten op, die, al toenemende over dag, in den nacht lot eenen
zwaren storm aangroeide en het schip, dat altijd tegen den
wind op moest werken en gedurig wenden, allerhevigst deed
slingeren, slooten en stampen, zoodat het voor ons bijna
niet was uit te houden. Alles in de kajuit kreunde en kraakte,
zoodat hel schip uit elkander scheen te barsten: de goede-
ren , die in de kajuit waren , werden van den eenen naar den
anderen kant geslingerd: het was soms of wij in een draai-
molen zaten, dan weder of wij op een groot hobbelpaard
geweldig op en neêr werden geschokt. De meesten onzer
werden spoedig...”
|
|
11 |
|
“...zoodat meer-
malen het schip met ongeloofelijk veel moeite moest ge-
wend worden, doch dat men toch was vooruit gekomen
en weldra de Engelsche kust hoopte te zien. Die hoop werd
echter den geheelen dag van den 7den teleurgesteld, de he-
vige wind bleef aanhouden, tot omstreeks 12 ure op den mid-
dag, toen het bijna plotseling slil werd en de wind scheen
te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing, maar ik
vermoedde, dal die stille slechts van korten duur zou zijn
en op nieuw de wind heviger nog dan hij gedaan had zou
op gaan steken. Het overige van den dag bleef echter vrij
kalm: maar zooals ik wel gedacht had, wakkerde de wind
tegen den nacht wederom aan en werd omstreeks midder-
nacht nogmaals tot eenen allerhevigslen storm. Wat zal ik
op nieuw de tooneelen beschrijven, die zich dezen nacht
herhaalden! in ’l kort legen den morgen was de wind tot
een vliegenden storm aangewakkerd, die het onmogelijk deed
worden, bij de uitgeputheid der manschappen, langer zee te
houden. Er werd naar land...”
|
|
12 |
|
“...liggen en een snel zeilende schoener
(en deze zijn te Curacao perfect), hare plaats vervangen.
Die boot moet, naar ik hoor zeggen, aan hel gouvernement
veel kosten, en naar evenredigheid daarvan geene genoeg-
zame diensten doen.
Aan boord van een schip schijnt het zoowat een wereld
in het klein te wezen. Men leert de onderscheidene harts-
toglen der menschen beter kennen dan aan land, waar de
een zich spoedig van den ander verwijdert; de harlstogten
vooral van nijd, kwaadsprekendheid, grootsprekendheid, lui-
heid: en de weinige deugden die men nog opmerkt, worden
meer nog uitgeoefend uit eigen behoud en hoop op winst,
dan uit liefde lot den naasten. Ik spreek alleen nog maar
2...”
|
|
13 |
|
“...plaats, in welker haven wij bij hoog water circa
elf ure door eene stoomboot werden binnengesleept, tot
groote verwondering zoo het scheen der inwoners, die nooit
nog zulk een schip of eene Amerikaansche vlag schenen ge-
zien te hebben, daar ze bij honderden op de hoofden van
den dijk, die de haven omringt, zamen schoolden. Den vol-
genden Zondagmiddag kwamen zij bij menigte, ongevraagd,
ongeweigerd ons schip bezoeken of liever bestormen, zoodat
wij geene andere plaats hadden om ons te bergen, dan
onze hutten. Het water valt hier bij eb wel 20 voet, zoo
zelfs dat een groot gedeelte van de buitenhaven droog loopt
en geladen schepen geheel zouden omslaan, indien zij er in
bleven liggen: daarom worden zij in de binnenhaven ge-
bragt, waar hel water door sluizen op zekere hoogte wordt
gehouden en de schepen veilig liggen.
Zoodra wij tusschen andere schepen vastlagen en aan wal
konden komen, klommen wij met een dankbaar gevoel van
boord af, en wandelden de stad binnen, nadat eerst de kom-
miezen...”
|
|
14 |
|
“...20
trappen. Kliml men deze laalslen af, dan voeren nog 6 trap-
pen naar het strand, dat bij afloopend water geheel droog
is tot op een’ aanmerkelijken afstand, en waarop zich eene
menigte van afgeronde krijt- en vuursleenen bevinden, die
door werklieden worden bijeen verzameld lot het plaveijen
van wegen en het invoegen met kalk of tras in muren,
hetgeen een zonderling gezigt oplevert, maar zeer sterk
metselwerk geeft; men gebruikt daartoe ook kleine keistee-
nen tot eene zekere hoogte van den muur en legt er dan
een laag of vier gebakken steen op. Wil men die trappen
niet opstijgen, dan gaat men door de Wighstreet en andere
straten langzamerhand omhoog, en daalt aan de andere zijde
de stad ook wederom zoo af. Behalve de binnenstad, die
zeer goed langs de huizen geplaveid is met groole, gelijke
sleenbrokken, en waarin zich onderscheidenen winkels be-
vinden en vooral bierhuizen, Inn’s genaamd (dat er met
groote ijzeren letters boven staat, zooals Aigle-inn enz.)
waar men voor 2 pencen een...”
|
|
15 |
|
“...bijzondere soort van wagentjes of
koetsjes laten dames en heeren zich door een knecht voorl-
trekken; zulk een wagentje, met kap voorzien, heeft drie
wielen, waarvan een, het kleinste, van voren. In wagentjes
van dergelijken vorm ziet men ook kinderen langs de stra-
ten voortstuwen. Het loopen van kinderen zonder kousen,
schijnt ook in dit saizoen vrij algemeen, terwijl er ook
voor kinderen van fatsoenlijke menschen meer vrijheid dan
elders schijnt te heerschen, door op straat met hoepels
rond te loopen en andere spelen uit te oefenen.
11 November. Zoo heb ik mij heden dan eens weder mogen
verkwikken naar den geest, door te mogen opgaan in het huis
Gods en mijne gebeden en dankzeggingen met de gemeente
van Zijnen Zoon, voor Zijn aangezigt uitstorten. Wel wa-
ren het mij onbekende menschen, met wie ik naar het be-
dehuis opging en die er mij in omringden, wel was de
taal grootendeels voor mij onverstaanbaar, waarin zoowel
eere- als leerdienst werd verrigt, maar toch, ik had mijne
eigen gedachten...”
|
|
16 |
|
“...de geloovigen opriep; men had het om redenen,
die in vroeger tijden moeten gezocht worden, afgeschafl en
later niet weder ingevoerd; maar toch, hetzij het klokge-
klep hen, die de Hervormde eerediensl zijn loegedaan, of
hen, die lot de Roomsche kerk behooren, oproepl,hel heeft
altijd iets plegtigs, iets eigenaardigs: het. doel zulke oude
herinneringen bij mij opkomen, die mij verplaatsen in die
lijden, toen ook mij op het platte land eene gemeente was
toeverlrouwd. Hoe plegtiger dat klokgelui, dan hel roeren
van den trom om de gemeente op te roepen, zooals te Hoo-
geveen in Drenthe geschiedt 1
Het grootste gedeelte van de godsdienstoefening bij de
Episkopaalsche kerk, in eene van welker gebouwen ik mij
bevond, bestaal in eeredienst, en wel in eene, zooals be-
kend is, met die der Roomsche kerk veel overeenkomende,
behalve dat het gezang door de geheele gemeente wordt
aangeheven. Maar of nu dit de wijze is, om de eeredienst
werkelijk eeredienst te doen zijn, moet ik betwijfelen. Het
is een...”
|
|
17 |
|
“...Methodisten. De eerslgenoemden zijn donker en somber;
het licht valt door lage ramen in de kerk, die bovendien
ruilen hebben van matglas; des avonds, bij het helder gas-
licht, hebben die kerken een levendiger en aangenamer aan-
zien. De laatstgenoemden, als van later bouworder, zien er
vrolijker en helderder uil. In de hoofdkerk zijn eenige be-
schilderde ramen, doch de kleuren zijn al te sterk en moe-
ten verre wijken voor die van de Oudekerk te Amsterdam
en vooral van de Grootekerk te Gouda, welke dan ook on-
vergelijkelijke meesterstukken zijn in eene kunst, die he-
laas! is verloren gegaan, ofschoon men meent ze weder te
hebben ontdekt. Rondom de hoofdkerk is eene begraafplaats,
waarop verscheiden grafzerken uil krijtsteen opgerigt slaan,
met opschriften en op den grond nog eene soort van kata-
falk in de gedaante van eene gebalsemde mummie; oudere
graven zijn met vier sleenen omringd, of ook wel met een
hek, binnen hetwelk eenige bloemen en heesters zijn ge-
plant. Van veel minder omvang...”
|
|
18 |
|
“...een logement had opge-
zocht, kwam eerst, door koorts verhinderd, omstreeks etens-
tijd weder. Mevrouw H., die den dag te voren en vooral
des nachts hevig had gehoest, heeft het bed moeten hou-
den, als ook onze jongste dochter door zware verkoudheid.
Mijn zoontje is weder geheel hersteld en in zijne oude
kracht en vrolijkheid. Gisteren, bij het zachte weêr, deed
ik met hem eene wandeling. De wind blijft steeds Zuidwest
ten Zuiden, hij windstille. Mogt hij morgen uit het Zuiden
wat aanwakkeren, dan is de kapitein voornemens om Rams-
gate Ie verlaten en het kanaal in te stevenen. Daar het
Zondag was, vlagden al de schepen; ik heb daaronder eenige
Nederlandsche opgemerkt. Op de stilte in de stad gedurende
den Zondag is zooveel niet te roemen. Wel waren de meeste
winkels gesloten en werd er op straat niet uitgevent, maar
eenige stonden open, zooals ook bierhuizen, en des morgens
tot faat in den voormiddag was er veel beweging aan de
haven door het aankomen van panharing, die op karren
werd geladen...”
|
|
19 |
|
“...25
worden, en het verzoent ons als het ware met den vreem-
deling, die ook onze moedertaal, in zeker opzigt, noodza-
kelijk acht. Maar als men dan die taal zelfs hoort spreken,
op het onverwachts, door iemand, wien men een inboor-
ling van dat vreemde land denkt te zijn, dan geeft dat nog
aangenamer aandoening; zooals het mij te beurt viel op den
laatsten morgen van ons verblijf te Ramsgate, toen ik, van
het verrigten van nog eenige noodzakelijke commissiën te-
rugkeerende, langs de kade iemand Hollandsch hoorde spre-
ken tegen de schepelingen van zijn boord. Naar hem toe te
gaan en te zeggen: »Ik hoor dat gij ook Hollander zijt,”
was de uitdrukking van mijn gevoel van het oogenblik,
gevoegd bij eenen warmen handdruk. Het was de kapitein
van de Drie Cornelia’s, evérts genaamd, van Amsterdam
naar Livorno bestemd, en die door ziekte van zijne vrouw,
reeds zes weken te Ramsgate had gelegen en mede dezen
morgen hoopte uit te zeilen.
Dat gelukte zoowel voor hem als voor ons. De wind was
des...”
|
|
20 |
|
“...26
uit en naar zee gesleept. Ik geloof zeker, dat er meer dan
dertig aldus Ramsgate verlieten; toen de beurt aan ons
kwam, was de haven bijna verlaten. Laat kwam de beurt
aan ons, omdat wij van de laalsten waren, welke de haven
waren binnengekomen, en wij vreesden bijna dat het te
laat zou worden, eer wij konden weggesleept worden, om-
dat het hoogstens tot één uur hoog water blijft. Doch ook
wij werden uit gesleept en bij de sluis tevens drie on-
zer kinderen npgenomen, die nog stadwaarts gegaan zijnde
om boodschappen te doen, te laat aan de bruggen kwa-
men, die over de sluizen lagen, en die worden wegge-
draaid als de sluizen geopend worden, en dus bijna twee
uren op de kade moesten wachten. Eerst had ik geduchte
vrees, dat zij niet aan boord zouden komen, doch mijne
vrees werd in blijdschap verwisseld, toen ik hen wederom
het schip zag beklimmen en door behulp der manschappen
binnen boord halen.
Wij kwamen, zooals al de andere schepen, gelukkig in
zee. Voor ons uit geleek het eene geheele...”
|
|