Your search within this document for 'bui' resulted in three matching pages.
1

“...het hard waait, weet binnen te halen. 13 December. Gisteren was ik reeds voornemens geweest mijn dagboek te vervolgen, maar werd daarin verhinderd door de algemeene ontsteltenis, welke onder het ontbijt eene zware bui, van hevigen wind vergezeld, die in eens inviel, te weeg bragt. Den geheelen morgen was de lucht reeds met donderwolken bezwangerd geweest, terwijl de hitte bijna onverdragelijk was. Jan en alleman was in eens aan het werk, om zeilen te bergen en te minderen en wij kwamen er met den schrik af. Daar de lucht vol buijen bleef, zoo verwachtten wij wel, dat wij er niet met één zou- den afkomen; ondertusschen liep het overige van den dag gunstig voorbij en het schip met een zwaren gang van tien mijlen in het uur, toen met den avond andermaal eene niet minder hevige bui op het schip viel, die wederom algemeene ontsteltenis te weeg bragt,doch ook geen onheil aanvoerde, maar wel regen, welke zooveel doenlijk werd opgevangen en geborgen. De wind was gisteren wederom Zuidwest en de zoo...”
2

“...kiespijndoeken en hoofdzwachtels ziet als hier. Als men dan vraagt, wat scheelt er aan: is gewoonlijk het antwoord: Zinkings, kiespijn. Men zegt: dat komt van den togt. Men antwoordt dan weder: Neen, die kan geen kwaad ! Vele huizen zijn hoog opgetrokken, (er zijn echter ook kleine, bijzonder kleine zelfs: pracht en luister nevens ar- moede en behoefte;) met drie tot vier verdiepingen; de ramen naar evenredigheid meer breed dan lang; met plat lijstwerk en niet zeer hoog uitstekende daken; van bui- ten geel of groengeel, eene enkele (doch dit bij uitzonde- ring en speciale vergunning, wegens de schittering en het nadeel daardoor voor de oogen) wit bepleisterd, de ko- zijnen, de ramen en de jaloeziën groen, de roeden wit ge- verwd; van binnen kale muren, doch ook (waar men zin- delijk is) goed gewit en in orde gehouden, ktot zelfs de pannen, die boven de gaanderij zijn gelegd; welke kaalheid eerst wel zeer vreemd voor het gezigt is van den Hollan- der, die gewend is op schoone en schoonere...”
3

“...137 wasschen, en des noods het geheele ligchaam van top tot teen te reinigen. — Die arme dieren des velds, welke ver- schrikkelijke ziekten moeten hen aantaslen, wanneer het water des hemels hen bevochtigt en hunne huid doornat heeft geweekt! ’t Is niet alleen de blanke bevolking op Cu- rasao, welke zoo bang is voor den regen; ook de kleurlin- gen en de slaven vlieden dien als de pest. Overvalt b. v. een pontjesneger een bui, dan houdt hij dadelijk eene plank of wat hij maar magtig kan worden, voor zijn gezigt; maar allen, die kunnen, laten alles in den loop, om den regen toch te onlloopen. Misschien is ten deze niet alles bijgeloof en vrees; ofschoon er onder die soort van menschen, doch niet onder hen alleen, veel bijgeloof heerscht! Nu is het zeker wel een ongerief, om gedurende den brandenden zonneschijn uit de kerk naar huis te keeren, en als het regent, regent het nog al fiksch, en met veel wind, zoodat de parapluiën niet bijzonder veel beschutten, en de weg er spoedig glibberig en...”