1 |
 |
“...gespannen, alles was gereed, allen stonden klaar om
het van den wal in het ruime vaarwater en naar zee te
zien slepen en...... ziel, de Ricot wilde van geene bewe-
ging weten: het schip zat als aan den grond vastgenageld.
Dit geschiedde zoo wat ongeveer twaalf uren, toen het wa-
ter op zijn hoogst was. De stoomboot spande alle mogelijke
kracht in; Jan en alle man gingen aan het werk, maar
niets mogt baten, en toen de boot nog eens, wel voor de
twintigste keer alle krachten inspande en een zware tros
brak, was het gedaan en er was aan geen vertrekken meer
te denken! Wel bragt men nog een tros van het achterschip
naar den dijk bikboordszijde, om het zoo mogelijk af te
winden, maar ook dal was te vergeefs en wij moesten de...”
|
|
2 |
 |
“...15
geleek, het slaan van de woedende golven over het schip,
en hel bijna bovenmenschelijk werken der manschappen
hoorde, om als het tijd was de zeilen te veranderen en het
schip te wenden, dat bijna om het uur geschieden moest,
opdat wij niet op de kust zouden vervallen.
In groolen angst werd de nacht door mij doorgehragl en
naauwelijks brak de eerste morgenschemering aan of ik ver-
liet de achlerkajuil en ging in de voorkajuit of ik den loods
of iemand anders kon te spreken krijgen. Loods en stuur-
lieden bevestigden mij, dat het een barre nacht was ge-
weest, de storm hevig en gedurig vlak tegen; zoodat meer-
malen het schip met ongeloofelijk veel moeite moest ge-
wend worden, doch dat men toch was vooruit gekomen
en weldra de Engelsche kust hoopte te zien. Die hoop werd
echter den geheelen dag van den 7den teleurgesteld, de he-
vige wind bleef aanhouden, tot omstreeks 12 ure op den mid-
dag, toen het bijna plotseling slil werd en de wind scheen
te zullen veranderen. Dit gaf eenige verademing...”
|
|
3 |
 |
“...dan de hoeveelheid minder, welke uit de onderaardsche
kanalen naar de bovenaardsche of gelijkvloersche bakken
vloeit, en de aandrang niet zoo sterk, maar toch altijd nog
genoegzaam en overgenoeg, om niet alleen de gronden, die
het noodig hebben te besproeijen, maar ook het vee van
deze en van de naburige plantaadje bij aanhoudende droogte
te drenken. Aan drinkbaar water voor het vee kan soms
zeer groot gebrek bestaan, omdat, ofschoon er geen plan-
laadjes zijn zonder putten, vele putten echter brak water
geven, andere uitdroogen; maar vele zijn er toch, die altijd
hun water blijven behouden en dat in genoegzame hoeveel-
heid opleveren, om ook nog als drinkwater voor de inwo-
ners te worden verkocht. Als eene bijzonderheid van deze
bron op Hato dient ook te worden gemeld, dat als er regen
komen zal, het water eerst troebel en daarna ziltig wordt.
Waaraan dit is toeteschrijven, is mij onbekend. Die verder
in de geologische wetenschap dan ik zijn doorgedrongen,
kunnen daarvan misschien de reden...”
|
|