1 |
 |
“... kerk, in eene van welker gebouwen ik mij
bevond, bestaal in eeredienst, en wel in eene, zooals be-
kend is, met die der Roomsche kerk veel overeenkomende,
behalve dat het gezang door de geheele gemeente wordt
aangeheven. Maar of nu dit de wijze is, om de eeredienst
werkelijk eeredienst te doen zijn, moet ik betwijfelen. Het
is een vorm, waaraan men gewoon raakt, door dal hij ge-
durig wederkeert, waarbij hel hart koel kan blijven en
waarbij de lippen zich openen om werkluigelijk uit den Rij-
bel iels op te zeggen of geschreven gebeden na te spreken,
maar waarbij de ziel geen voedsel ontvangt. Hoe eentoonig
en stuitend vooral moet dit zijn voor den dienaar der gods-
dienst, die zelfs genoodzaakt is, om gezette formulieren uit
te spreken, ofschoon hij de leer, welke er in is uitgedrukl,
geheel of gedeeltelijk verwerpt. Hel gezang, ofschoon kort,
is plegtslalig door de staande houding der gemeente en
de melodij welke er in heerscht; hel wordt door een zacht
orgelspel begeleid. De dienaar...”
|
|
2 |
 |
“...35
derom vrij goed en heldert meer en meer op. — Deze
nacht was voor de passagiers een onrustige nacht, omdat
de meesten, waaronder ik, uit vrees voor buijen niet naar
kooi durfden gaan, te meer daar wij op het waken niet
zwaar kunnen roemen; toen echter met middernacht bel
weder eenen anderen keer had genomen, hebben wij nog
tamelijk gerust, behalve mijne vrouw, ook uit vrees voor
rotten, die zich meer en meer doen hooren en vertoonen,
en nu overdag hare schade wat wil inhalen. Hartelijk be-
ginnen wij nu te verlangen naar het eind van onze reis.
Het zeeleven bevalt ons weinig, vooral door de onreinheid,
welke in de kajuit en hutten is en de gedurige oneenigheid
tusschen de officieren. God geve dus dat onze togt verder
voorspoedig zij!
Zondag was voor ons merkwaardig, niet omdat wij dien
als den dag des Heeren hebben doorgebragt, zoo als be-
taamde, doch dat hier ónmogelijk is, maar omdat wij een
schip hebben gepraaid, Conpolican (Arend vertolkt, zoo als
onze tweede stuurman zegt) genoemd...”
|
|
3 |
 |
“...te volgen, maar het lijk op eene eerzame wijs te kisten
en ten grave te geleiden. Van het dusgenaamd afleggen,
aankleeden en parade leggen kwam dus niets; maar nadat
de zeer eenvoudige doodkist was aangebragt, liet ik het
lijk, in een laken gewikkeld, er in leggen, en dadelijk de
kist sluiten, ook om de schadelijke uitwaseming te beletten.
Op mijn verzoek droegen een twaalftal mijner vrienden, ge-
huwden of weduwenaars, hel lijk ten grave. Geen misbaar
of gehuil werd er gehoord, toen het lijk bel huis werd uit-
gedragen, zooals anders tot mijne groote ergernis meestal
plaats heeft, veroorzaakt door kleurlingen en slavinnen,
welke soms wel daarvoor worden gehuurd en natuurlijk
niets gevoelen, maar slechts eene gewoonte volgen; want
naauwelijks is het lijk op straal, of alle gehuil en misbaar
houdt op, en wedergekeerd, ziet men op haar gelaat geen
zweem van droefheid.
Gewoonlijk worden er geene aanspraken bij het graf ge-
houden; doch de beide vrijmetselaarsloges, die hier zijn, en...”
|
|