1 |
|
“...willen beginnen, dan zou ik er
eene menigte soorten van kunnen opnoemen en zeggen,
dat zoowel de dolfijn (in het klein namelijk) als de kurken-
trekker (die echter niet kan gebezigd worden bij de wiju-
flesch) en het ladroonlje of diefje, een smakelijk geregt op-
leveren; behalve het laatste vischje, niet zoozeer omdat het
zeer klein is, als wel, omdat het bepaaldelijk geen lekker-
bek is en zich vergenoegt met uit- en wegwerpsels van allerlei
soort en daarom liever gebezigd wordt om aan den angel
geslagen en als aas voor andere visch gebezigd te worden.
Van al wat niet welriekend is, schijnen de visschen in het
algemeen geen afkeer te hebben; zoo min als de paling en
aal, die altijd in den modder kruipen; doch van die visch-
soort zal men hier geen vetten mond krijgen, want men
vindt ze op Curasao, dat is in zijne wateren, niet. Op al
die vischsoorlen maken ook meeuwen (onder welke de graauw-
achlige Boebi in grootte uitmunt) en eenden jagt, die daar-
om niet verkieslijk zijn om te eten...”
|
|