|
|
Your search within this document for 'plaser,den' resulted in 108 matching pages.
|
1 |
|
“...men nu, bij het varen naar die eilanden en
het weder opwerken naar de rivier Suriname, ook on-
vermijdelijk eenige der overige Antilische eilanden in het
gezigt moet loopen, zoo zijn diegenen, welke men zou
kunnen zien almede opgenomen, in z ver namelijk als
ter verkenning derzelve dienstig kan worden geacht; doch
overigens verwachte men hier geenerlei beschrijving daar-
van vermits dit buiten het, in dezen, beoogde doel ligt
en men ten anderen te dien aanzien uitvoerige aanwijzin-
gen vindt in den Columbian navigator van pcrdy,
uitgave 1839, en in zijne y> Navigation of the Atlantic
ocean, uitgave 1840.
Beide die werken hebben gedeeltelijk lot handleiding ter
vervaardiging van dit opstel gestrekt, en zij zijn hier en
daar gevolgd geworden; doch zonder de opmerkingen en
aanleekeningen van eenigen onzer Nederlandsche zee-
officieren zou men menige hoogst nuttige aanwijzing en
vele wenken lot het ontwijfelbaar verkennen der landen,
die men ontmoet, gemist hebben, w'elke men hier thans...”
|
|
2 |
|
“...zijn van de, des tijds kapitein ter zee
w. SILVESTER, kapitcin-luilenants j. n. bolkeit en c. schr-
DEH, luitenant der 1 klasse j. c. koopmah en luitenant
der 2 klasse byl de vroe, allen te vinden in de 'h Verzat
meling van herigten en verhandelingen over cenige on-
derwerpen der zeevaart, verzameld en vervaardigd door
den Hoogleeraar j. F. e. schrder en gevoegd achter
de zeemans almanakken voor 1803, 1816, 1823, 1828 en
1829; doch ook handschriften van eenige zee-officieren,
hebben niet weinig bijgedragen om zeer belangrgke aan-
wijzingen te bekomen. Deze zijn van de kapitein-luitenants
c, van der hart en w. stort, de luitenants 1 klasse
E. j. FOK.KENS 6n c. j. BERGHUIS CO den luitenant 2 klasse
c. V. ZWAANSHALS. Ik acht het mij ten aangenamen pligt
die officieren openlijk mijnen dank te betuigen voor hunne
welwillende en veel afdoende medewerking in deze: want,
mijne eigen opmerkingen, gedurende mijne togten in de
West-Indische wateren, ofschoon hier almede opgenomen,
zouden zonder die hulp...”
|
|
3 |
|
“...meeste der
geographische ^opgaven, welke niet van purby zijn, zijn
overgenomen uit de meergenoemde Berigten en Ferhan-
delingen van den Hoogleeraar sghrder, onder n". C,
gevoegd achter den almanak voor 1828. Men zou de
lengte en breedte-opgaven der meeste punten, in de
(1) De kapiteins der Spaansche marine dok cosbe chokdcca en dok
JOAQUIEK EAKCisco FiDALGo werden, in 1792, door hun gouvernement,
met vier brigantijnen uitgezonden, voorzien van tijdmeters en alle
verdere noodige instrumenten, met het bepaalde doel om de eilanden
en kusten der Antilische zee, tot in den Mexicaanschen zeeboezem,
op te nemen. Het is aan de vruchten van hunnen arbeid, dat men de
zoo fraaije Spaansche kaarten dezer streken verschuldigd is. Men kan
hieromtrent breedvoerige inlichting vinden in N. XCIII der bereids
aangehaalde, t Berigten," enz. van den Hoogleeraar SCUKKR, achter
den almanak voor 1827,...”
|
|
4 |
|
“...347
onderhavige lafcl voorkomende, nog veel hebben kunnen
vermeerderen en wel uit hel gezegde N. C, uit de eon-
naissance des tems, uit kapers, navigation, 2 erf.enz,,
doch dit is voorbedachlelijk nagelaten, ten einde niet door
menigvuldige, soms,wel eens wat uileenloopendc, bepalin-
gen van een en hetzelfde punt, den zeeman in twijfel te
brengen, welke hij dan als de ware moet aannemen.
Wanneer er van mijlen afslands wordt gesproken,
worden er overal duitsche mijlen, van 15 in nen graad,
bedoeld.
Aangehaalde kompasstreken zijn altijd regt wijzend.
Eenige weinige landverkenningen en een paar plan-tee
keningen, die men in pords werken niet vindt, scheen
het mij toe niet onnut te zijn hier bij te voegen.
Mogl men in dit schrijven eenige nuttige aanwijzingen
vinden, voor als nog elders niet medegedeeld dan ware
dit gewisselijk eene aangename voldoening voor de boven
opgenoemde officieren onzer marine, die mij hunne op-
merkingen toevertrouwden, alle'nlijk met het doel om
dezelve voor anderen...”
|
|
5 |
|
“...zij in de regentijden veelvuldiger en langduriger zijn en,
voornamelijk gedurende den grooten regentijd, dikwerf
van zwaar onweder vergezeld gaan (1). Destijds ook is
niet zelden dagen achter elkander, de lucht zwaar met
buijen bezet, die geene zonnenslraai doorlaten en eenen
aanhoudenden stortregen doen nederstroomen: welke wers-
gesleldheid als een gevolg mag worden aangemerkt van
de alsdan dikwerf waaijende zuidooslelijke en zuidelijke of
binnenlandsche winden.
Uit het gezegde blijkt, dat, ofschoon de meeste beschrij-
vingen van dit land de saizoenen verdeden zoo als boven
gezegd is, waaruit iemand, daar onbekend, geneigd zou
wezen een gedeelte des jaars als geheel droog en een
ander gedeelte als zeer vochtig te beschouwen, men niet
te min daaruit een zoodanig gevolg afleiden, noch ook op
die saizoenen-verdeeliug eenigen staat maken kan, ten
aanzien der bestendigheid van het weder.
Het schijnt, dat in den regentijd, met wassende maan,
(1) Die onweders hebben wel eens schepen en huizon...”
|
|
6 |
|
“...saizoenen in een
naauvv verband staan met de rigting en kracht van den
wind, zoo wordt er thans van dezelve geen gewag gemaakt.
WINDEN.
Op de kust van Guyana. De algemeen heerschende
wind, tusschen de grenzen onzer West-Indische bezillini-
gen, is de noordoost passaat, die meestal over dag nog
al frisch doorwaait, doch met het dalen der zon ge-
vvoonlijk ook in kracht afneemt. Zijne rigting veran-
dert echter op de kust van Guyana veel, n naar den
tijd van het jaar, dat is naar hel saizoen, n naar den
afstand waarop men zich uit den wal bevindt.
Binnen de tien of twaalf mijlen uit den wal is gemeen-
lyk de wind zuidelijker dan boven dien afstand; vooral in
de regentijden, treft men dikwerf zuidelijker winden aan,
te weten; oost O. Z.O., Z.O., ja zelfs wel eens tot bewes-
ten het zuiden omloopende en met het doorkomen van
regen en onwersbuijen veeltijds ook windbuijen, doch ove-
rigens flaauwe koellen. Bepaaldelijk in den grooten regen-
tijd, van Julij tot September, hebben er dikwerf stilten...”
|
|
7 |
|
“...meer
gesladigen wind aan, want, gelijk vroeger reeds geiegd is,
de regenbuijen komen gemeenlyk met zuidelijken wind op.
Uit al het bovengemelde zou men welligt meenen te
moeien opmaken, dat er op deze kust afwisselende land-
en zeewinden waaijen. Ofschoon zeer dikwerf, ja meestal
des nachts, de wind zuidelijker trekt dan over dag, zoo
hebben er toch geene eigenlijk gezegde land- en zeewin-
den plaats.
In den Atlantischen oceaan. Op meerder dan de te
voren aangehaalde tien of twaalf mijlen afslands van de
kust, vindt men minder verandering, zoo in de rigting
als in de kracht van den wind, en dus meer den ei-
genlijk gezegden passaat. Daar zal men denzelven meer
bestendig tusschen het Z. O en N. O. aanlreffen, veelal
vast blijvende tusschen het O.N. O. en O. Z. O. Evenwel,
naarmate men noordelijker komt, en dit bepaaldelijk van
Januarij tot April, loopt de wind meer naar het noorden
lot soms N. N. O. Gewoonlijk heeft men frissche en stijve
bramzeils koellen, maar in de maanden Julij, Augustus...”
|
|
8 |
|
“...onder de lij van hoog land plaats heeft.
Niet zelden wil, vooral over dag, de wind na zulk eene
bui wel eens plotseling van de andere zijde komen en op
den wal slaan. Het is dus altoos zaak om zich, zonder
noodzakelijkheid, niet te digt onder den westwal dier
eilanden te begeven,
Des avonds en des nachts kan men digt onder dien wal
ook wel landwinden ontmoeten, welke men, om de oost
bestemd zijnde, met vrucht gebruiken kan; doch ook stil-
ten zijn daar niet ongewoon.
Naarmate men meer vrij van de eilanden komt, zal de
wind ook meer aanwakkeren en, vooral in November en
December tot April, sterk doorwaaijen en nog al noordelijk
zijn, zich dan meest bepalende tusschen het O. N. O. tot
noorden.
Bij Trinidad en omstreken is de wind, gedurende den
droegen tijd, die aldaar van December tot Junij heerscht,
meest van het N. O. en O., en in den regentijd van het
Z. O. en zuidelijker. In het laatst van Junij wordt het
daar buijig en stormachtig, hetgeen in Augustus en Sep-
tember gewoonlijk nog meer...”
|
|
9 |
|
“...352
ORKANEN.
In Julij, Augustus en September, ja men wil lelfs
wel 7.eggen tot aan de ee'rste volle maan in October,
worden de Antilische eilanden somtijds door orkanen
beiocht. Een plotseling sterk dalen van den baro-
meter die anders in dez,e streken zeer weinig veran-
dering ondergaat; eene gepakte, broeiende lucht, welke
lich naar het toppunt uitzet; eene onrustige zee, ofschoon
het op dat oogenblik dood stil zij; eene sterke ontlading
van electriciteit, zonder onweer maar met harden regen;
ziedaar eenige kenteekenen voor het naderen van den or-
kaan waarby zich, als men zich op eene reede bevindt,
nog voegt zware branding op banken en baren in de
havens of baaijen, alsmede het hoog oprollen van de zee
op het strand, vergezeld van eene kokende branding, die
een brommend geluid voortbrengt: zulks alles onaangezien
zich nog geen wind hoegenaamd doet gevoelen; en einde-
lijk, het angstig rondvliegen der vogelen, die, door na-
tuurlijk voorgevoel en vrees gedreven, eene schuilplaats
tegen...”
|
|
10 |
|
“...langer in denzelven
houden; ja het is geenszins een vreemd verschijnsel, na
den storm, op het strand stukken koraalgrond of klippen
geworpen te vinden, welke afkomstig zijn van den grond
op de reede (1).
Met zoo veel kracht van zeil als men kan om de zuid
te loopen, zal wel het besle wezen, vermits de onder-
vinding geleerd heeft, dat het gebied der orkanen zich
niet, of immers weinig, zuidelijker uilslrekt dan de
twaalfde graad breedte. Doch kan men niet spoedig
genoeg zuid halen, en ziet men de onmogelijkheid in om
den storm te ontvlieden, zoodat men in bijleggen zijn heil
moet zoeken, dan doe men zulks niet anders dan over
stuurboord, opdat de uitschietende wind nimmer van onder
de lij kunne komen.
De gansche rei der zuidelijke of benedenwinds Antili-
sche eilanden, van Tobago af tot Aruba ingesloten blijft
van die verschrikkelgke stormen vrij. Men zou wel als
tegenbewijs kunnen aanbalen, den storm, die, op den
24* Junij 1831, de Nederlandsche oorlogbrik Sirene,
in de baai van Buon-ayre...”
|
|
11 |
|
“...354
te halen, en er na dien tijd tot op den huidigen dag,
100 iets ook niet meer is bijgewoond geworden, ofschoon
inmiddels de loefwaarlsche eilanden meermalen door orka-
nen werden bezocht.
Dat er in de maand Janiiarij 1834, gedurende een en
twintig achter een volgende dagen, in de Caraibinche
zee, een zeer harde en buijige passaat, meestentijds uit
het O. N. O. heeft gewaaid, zdat het op den en
igdeu jje|. maand, tusschen de 15 en 17 breedte en
omstreeks de lengte der Loef-Aves, bepaald stormde,
terwijl op de bovenwinds eilanden (onder anderen op
St. Martin en St. Eustatius) de wind somwijlen tot
noorden liep en van orkaan vlagen vergezeld ging, is
almede een ongewoon verschijnsel geweest, hetwelk uit
dien hoofde geenszins het vroeger aangevoerde verzwak-
ken kan, dat de maanden Julij, Augustus en Septem-
ber te regt als de orkaan maanden moeten beschouwd
wovd&ti f I )
WITTE BUIJEN.
Deze buijen, misschien meer algemeen bekend onder de
Engelsche benaming white squalls, hebben somwijlen...”
|
|
12 |
|
“...355
STROOMEN.
Op de kust van Guyana. Boven de acht of negen mij-
len uit den wal, loopt de stroom meestal west noord-west
waarls. Op de kust heeft dezelve in de maanden Augustus
en September de meeste kracht, en rigt zich dan dikwijls
noord-westelijk en daar benoorden, terwijl het daaren-
tegen in de overige maanden wel gebeurt, dat deszelfs
strekking bezuiden het westen en minder krachtig bevon-
den wordt.
Wanneer men binnen de 8 mijlen uit den wal is,
zal men de eb en vloed-stroomen der rivieren gevoelen.
De vloed, namelijk, loopt om de Z. W. en in den wal,
terwijl de eb om de N. O. er uit trekt. Deze laatste stroom
is dus voordeelig voor de schepen, welke moeten opwer-
ken van de eene rivier naar de andere. Zij zullen het
best doen om, zoo veel de diepgang van het schip zulks
toelaat, met kleine slagen onder den wal op te werken; en
vooral zich altijd binnen het gebied der eb en vloed stroo-
men te honden, laverende met de eb op, op het lood af,
en gaande ten anker zoodra de vloed doorkomt...”
|
|
13 |
|
“...overal elders in deze streken, doorgaans op eeneu om de
W. N. W. loopenden stroom rekenen, die echter, zoowel
in rigling als kracht, dikwerf den eenen dag met den
anderen aanmerkelijk verschilt en zich, wat de kracht
aangaat, veel regelt naar die van den wind. Ja het is
geenszins zonder voorbeeld, dat men hier, zelfs tot op
11 a 12 graden noorderbreedte, den eenen dag eenen
stroom vond, welke het schip 8 of 10 mijlen in het etmaal
om de W. N. W. en den volgenden dag daarentegen even
zoo veel om de O. N. O. zette. Ofschoon de stroom ook
wel eens om de N., om de Z. W. en soms om de Z. O.
of Z. trekt, zoo is dezelve toch meestentijds in rigting,
tusschen het N. W.f.N. en W.N.W., hebbende in De-
cember, Januarij Februarij, Junij en Julij de meeste,
doch. altijd zeer ongelijke en onregelmatige, en in Augus-
tus, September en October, de minste kracht.
Inde Cardihische zee. Digt onder de lij dier Antilische...”
|
|
14 |
|
“...357
eilanden, welke, van den 11<> tol den graad
breedte, cirkclsgewijze nagenoeg noord en zuid van elkan-
der liggen, vindt men natuurlijkerwijze geen of althans
zeer geringen stroom. Voor de opening der versehillende
straten, door die eilanden gevormd, is echter meestal de
stroom om de W. N. W. en levens (vooral in de straten
bezuiden Martinique) veelal sterk, somwijlen met 24: en
zelden met minder dan ne mijl vaart. Benoorden Marti-
nique kan men in de straten wel eens eenen stroom om
de ]\. O. of om de Z. O., ook wel om de N. t. O. of zui-
den, aantrelTen.
Dit is ook het geval met de stroomen in de Carahisclie
zee, als welke men doorgaans rekenen moet, om de
N. W. t. N. en N. W. t. W. te loopen, doch die ook wel
eens om de N. N. O. en Z. Z. O. willen trekken, zonder dat
men in het minst, door den phases van de maan of iets
anders, op eenige regelmatige verandering in de rigting
of in de kracht kan rekenen; als welke laatste meest van
die des winds schijnt afhankelijk te wezen en zeldzaam...”
|
|
15 |
|
“...overal laag, moe-
rassig en door de groote vruchtbaarheid zeer boomrijk,
bijna overal eenc effen groene streek lands vertoonende,
zonder kenbare verhevenheden of uitstekende hoeken, be-
staande de weinige verkenningpunten hoofdzakelijk in
eenige gebouwen, waarvan nader aanwijzing zal geschie-
den. Is de kust z gesteld aan den zeekant, zulks is
niet minder het geval met het binnenland. De boorden
der rivieren en kreken zijn, daar waar zij niet bebouwd
zijn, met genoegzaam ondoordringbaar bosch- en kreupel-
gewas bedekt, waarachter men de zoogenaamde
vindt, die zich naar de zeekust uitstrekken. Deze slaan,
zelfs gedurende den droogen lijd, aanhoudend onder water.
(1) De laatste waarnetningen van den kapitein-Iuitenant W, stort,
in 1843 gedaan, geven tusschen de rivieren Suriname en Coppencme,
slechts 2 54' N. O....”
|
|
16 |
|
“...tegenwoordig toch verreweg de
meeste schepen van tijdmeters voorzien of behooren voor-
zien te zijn, kan men gerust aanbevelen om bij de gezegde
rivier land te halen hetgeen nog bovendien dit vr heeft,
dat het de reis aanmerkelijk bekort. Het blijft echter altijd
zaak hoven de haven der bestemming land te halen, uit
hoofde van de straks gemelde stroomen.
Men stelle dan den koers op de rivier Marowyne, en
op ongeveer 6-|- breedte gekomen, werpe men het lood.
Vindt men nu 50 a 60 vadem (85 a 102 ellen) zwarlachlig
zand, dan slure men, op elke wacht een paar malen loo-
dende, tot op 12 a 10 vademen (20 a 17 ellen) regt in
den wal. Krijgt men, met het afnemen der diepte, grover
en grover zand en ten laatste groven graauwen zand-
grond met gebroken schelpen en steentjes dan is men
zeker, dat men de banken der Marowyne nadert en men...”
|
|
17 |
|
“...300
moet dao des nachts ook niet diglcr onder den wal
loopen, maar het, met klein zeil, om de noord houden,
als wanneer de stroom het schip van zelve bewesten de
banken zal drijven. Over dag kan men tot 6 en 5 vadem
(10 en 8| el) den wal naderen en zal, indien het niet
al te donker en regenachtig weder is, aldaar ook wel land
in het zigt hebben. Echter hierop moet men niet te veel
slaat maken, want dikwerf is de kust in zulk eenen nevel
gebuid, f wel in de regentijden de lucht z buijig, dat
men de kust in het geheel niet zien kan.
Bekomt men bij het afnemen der diepte, dunnen slijk
of moddergrond, dan zal men, ook zonder land gezien
te hebben, daaruit kunnen besluiten bewesten de Maro-
wyne te wezen.
Met uitzondering der maanden half Julij Augustus,
September tot half October, zal men steeds, tot onder de
kust, eenen frisscben noord-oost passaat behouden : doch
meestentijds verliest men dien in de opgenoemde maanden
reeds nabij den lO"^ of 12'^ graad noorder breedte en
bekomt stilten, ...”
|
|
18 |
|
“...361
noord ooslcring bepaald heeft. Nademaal nu in dit gedeelte
van den oceaan, bij het naderen der kusten, de verande-
ring der misvygiing nog al gevoelig is, zoo kan ook dit
tot waarschuwing strekken voor het oploopen der kust,
en zullen de waargenomen miswijzingen over het algemeen
vrij wel met baklows miswyzing kaart overeenkomen.
Men zal bij het oploopen der kust ook eene kleinere soort
van vliegenden visch ontwaren dan wel op dieper water,
hebbende deze visch ook donkerder vinnen dan gene.
Des nachts is het, veeltijds nog al vrij sterk, vuren van het
water ook eene goede aanwijzing dat men de kust nadert.
ONDERSCHEIDENDE KENMERKEN TER BEPALING
OF MEN ZICH BIJ DE SURINAME OF BIJ
DE MAROWYNE BEVINDT.
Het is meer dan eens gebeurd, dal schepen, van om de Oost
komende, zich vergisten in de verkenning der kust van Hol-
landsch Guyazia; zoodanig, dat zij de rivier ilfaroioyne voor
de meer westelijk gelegen Suriname aanzagen. Zulk eene
vergissing kan nadeelige gevolgen hebben, omdat de eerst-...”
|
|
19 |
|
“...Marowyne open krijgt, hel-
der weder en dus goed 7,igt van het land heeft, men der-
zelver strekking aan de monding Z. Z. W. en N. N. O. 7.al
bespeuren, terwijl die van de Suriname Z. O. en N. W.
is en akoo een versehil van zes streken oplevert.
3. Dat men, bij het van om de Oost naderen der Ma-
rowijne, eerst den westhoek buiten den oosthoek zal
zien uitkomen, hetgeen bij de Suriname onmogelijk is.
Van deze laatste rivier vertoont zich, in de verte, de
oosthoek als eene steile kaap (^oalsche Braamspunt gehee-
len) welke men ziet, als men dezelve in hel W. t. Z. heeft,
terwijl men de Marowyne door het Z. W. moet hebhen,
alvorens men haren oosthoek goed zigtbaar kan krijgen.
4. Dat, op den westhoek van de Marowyne, (het Kaai-
manshoofd genaamd) het geboomte zich eenigermate boven
de doorgaande strook van het overige land verheft en
aldaar gelijkt naar een heuveltje. Er is ook ddar een
militaire post van welken men, met helder weder, door
het geboomte henen, de Nederlandsche vlag zien kan. De...”
|
|
20 |
|
“...banken; die van de Maro-
wyne zijn kenbaar aan den reeds vermelden groven graau-
wen zandgrond, van welken het zand, naarmate men
westelijker komt, fijner wordt. Deze banken kan men niet
binnen de 5 vademen (8^ el) naderen. De Suriname
banken beslaan uit graauwen moddergrond, en deze kan
men gerust tot 3J en 3 vadem (5951 palmen) aanzeilen.
HET VAREN LANGS DE RUST TOT AAN
DE SURINAME.
Wanneer men de rivier Marowyne voorbij is, vindt men
weldra eene bank met blaauwen modder en slijk, bij de
Via-Via kreek, die vrij vlak is en met eene punt noord-
waarts uit den wal steekt; doch lot op 5 vadem (8^ ellen)
wel genaderd kan worden. Voorbij deze bank wordt het
weder dieper. Bewesten gezegde kreek ligt, lusschen
dezelve en post Orange, nog eene bank, die op de kaar-
ten niet bekend is.
VoiiOrange is kenbaar aan een paar gebouwen, op welke
de Hollandsche vlag, boven het geboomte uit, waait.
Men kan hier den wal zeer na nemen. Orange voorbij
zijnde treft men den grond aan, zachlen blaauwen mod-
der met...”
|
|
|