1 |
|
“...hoogste.
Aan de zuidpunt, Rasse terre genaamd, ligt een wit fort.
Overigens ziet men er veel molens met zes wieken en
eenige gebouwen, hier en daar verspreid, doch weinig
geboomte, waardoor het eiland een bar aanzien heeft.
Aan de oostzijde bevinden zich eene menigte reven en
klippen doch de westkant is schoon.
DE SAINTES.
Nog op eenen verren afstand gezien, is het uitwendig
voorkomen dezer eilanden-groep onvruchtbaar en klipach-
tig en echter hebben de twee grootsten der eilanden,
koffij, katoen en mas plantagieii. Op de westzijden van
deze bevinden zich de voornaamste en meeste woningen.
Op het zuidwester gedeelte van het oostelijkste der beide
gezegde eilanden, bevindt zich een berg, Mont des Filles
geheeten, welke zich boven al de andere gebergten ver-
heft en waaraan dan ook deze groep kenbaar is.
Het vaarwater, in de nabijheid dezer groep, is zonder
gevaren, men kan dezelve veilig naderen.
Op de kaart: vergroot bestek van de Caraihische eilan-...”
|
|
2 |
|
“...weder vertrekt, met kracht achterwaarts daarop uil- en
vrig van den grond te halen. Verzuimt men dezen maat-
regel van voorzigtigheid, dan loopt men groot gevaar dat
de sloep dwars in de rolling komt te liggen en omslaat.
Zoodra men voelt dat de sloep grond raakt, is het het
beste, dat de roeijers aan wederzijden er uit springen en
de ledige sloep op hel strand halen. De bewoners van dit
eiland gaan met hunne eigen sloepen aldus te werk en
zijn er zeer handig mede, waarom het landen met hunne
plat gebodemde sloepen te verkiezen is boven dat met de
scherpere sloepen der schepen.
Water is hier moeijelijk te bekomen en in allen gevalle
niet anders dan regenwater, hetgeen men nog duur be-
talen moet: gewoonlijk f 1,50 per halve legger, of vat
van 250 Nederlandsche kannen.
Aan de noordzijde is het eiland St. Eustatius met
schepen niet te genaken.
SABA.
Wanneer men uit het N. O. komt, vertoont zich dit
eiland, hetwelk slechts n enkele uit zee oprijzende berg
van vulcanischen oorsprong is, als...”
|
|
3 |
|
“...nachts moeijelijk te ont-
dekken is, z dat men het somwijlen het eerst aan de
branding ontwaart, daarbij veel onderhevig is aan zwaren
mist, en dat de stroomen in deszelfs omstreken zeer on-
geregeld en soms hard loopen, vooral de vloedslroom,
die om de zuid trekt, zoo kan men in deszelfs nabijheid,
des nachts, niet te voorzigtig zijn.
Water is er in overvloed te bekomen, vooral aan de
westzijde.
Onder de hoogeren der Firginische eilanden, merkt
men op Virgin Gorda, Tortola, St. Jan en St. Tho-
mas, welk laatste wel het hoogste is.
Virgin Gorda is daaraan kenbaar, dat het maar n
tamelijk hoogen ronden berg heeft, die uit het midden
des eilands oprijst.
Het hoogste land van Tortola is piekvormig, met daar
benoorden en bezuiden twee kleine uitstekende bergtop-
pen, terwijl overigens, noordwaarts, het gebergte, met
eene zacht afloopende vlakte, zonder uitstekende punten,
naar de oppervlakte der zee neigt.
Noch St. Jan, noch St. Thomas, hebben eenige bijzon-
der uitstekende berglo[)pen en het...”
|
|