Your search within this document for 'malesa,na,tuti,wesu' resulted in twelve matching pages.
1

“...'S: 351 mceslenlijds digi onder de lij van hoog land plaats heeft. Niet zelden wil, vooral over dag, de wind na zulk eene bui wel eens plotseling van de andere zijde komen en op den wal slaan. Het is dus altoos zaak om zich, zonder noodzakelijkheid, niet te digt onder den westwal dier eilanden te begeven, Des avonds en des nachts kan men digt onder dien wal ook wel landwinden ontmoeten, welke men, om de oost bestemd zijnde, met vrucht gebruiken kan; doch ook stil- ten zijn daar niet ongewoon. Naarmate men meer vrij van de eilanden komt, zal de wind ook meer aanwakkeren en, vooral in November en December tot April, sterk doorwaaijen en nog al noordelijk zijn, zich dan meest bepalende tusschen het O. N. O. tot noorden. Bij Trinidad en omstreken is de wind, gedurende den droegen tijd, die aldaar van December tot Junij heerscht, meest van het N. O. en O., en in den regentijd van het Z. O. en zuidelijker. In het laatst van Junij wordt het daar buijig en stormachtig, hetgeen in Augustus en Sep-...”
2

“...ontlading van electriciteit, zonder onweer maar met harden regen; ziedaar eenige kenteekenen voor het naderen van den or- kaan waarby zich, als men zich op eene reede bevindt, nog voegt zware branding op banken en baren in de havens of baaijen, alsmede het hoog oprollen van de zee op het strand, vergezeld van eene kokende branding, die een brommend geluid voortbrengt: zulks alles onaangezien zich nog geen wind hoegenaamd doet gevoelen; en einde- lijk, het angstig rondvliegen der vogelen, die, door na- tuurlijk voorgevoel en vrees gedreven, eene schuilplaats tegen het naderend gevaar zoeken. Dan begint de wind uit het N. O. door te zetten, schiet spoedig en met toene- mende kracht naar het N. en N. W. uit en loopt z rond naar het Z. W. In die oogenblikken is de orkaan in des- zelfs volle kracht, gaat van hevigen regen en bliksem vergezeld, verwoest alles wat hij ontmoet en bedaart niet weder alvorens de wind, door het zuiden henen, op nieuw naar het Z. O. en O. trekt. Dan neemt deszelfs kracht...”
3

“...353 wkaan meent te ontdekken; f wel, als men door de zee- lieden aldaar, die gewoonlijk bovendien nog hunne plaaf- selijke kenmerken hebben, van het opkomen des orkaans verwittigd wordt: want, op de ankers is bij die gelegen- heden niet te vertrouwen, alzoo bijkans altijd de grond zdanig opwelt, dat de ankers niet langer in denzelven houden; ja het is geenszins een vreemd verschijnsel, na den storm, op het strand stukken koraalgrond of klippen geworpen te vinden, welke afkomstig zijn van den grond op de reede (1). Met zoo veel kracht van zeil als men kan om de zuid te loopen, zal wel het besle wezen, vermits de onder- vinding geleerd heeft, dat het gebied der orkanen zich niet, of immers weinig, zuidelijker uilslrekt dan de twaalfde graad breedte. Doch kan men niet spoedig genoeg zuid halen, en ziet men de onmogelijkheid in om den storm te ontvlieden, zoodat men in bijleggen zijn heil moet zoeken, dan doe men zulks niet anders dan over stuurboord, opdat de uitschietende wind nimmer van...”
4

“...354 te halen, en er na dien tijd tot op den huidigen dag, 100 iets ook niet meer is bijgewoond geworden, ofschoon inmiddels de loefwaarlsche eilanden meermalen door orka- nen werden bezocht. Dat er in de maand Janiiarij 1834, gedurende een en twintig achter een volgende dagen, in de Caraibinche zee, een zeer harde en buijige passaat, meestentijds uit het O. N. O. heeft gewaaid, zdat het op den en igdeu jje|. maand, tusschen de 15 en 17 breedte en omstreeks de lengte der Loef-Aves, bepaald stormde, terwijl op de bovenwinds eilanden (onder anderen op St. Martin en St. Eustatius) de wind somwijlen tot noorden liep en van orkaan vlagen vergezeld ging, is almede een ongewoon verschijnsel geweest, hetwelk uit dien hoofde geenszins het vroeger aangevoerde verzwak- ken kan, dat de maanden Julij, Augustus en Septem- ber te regt als de orkaan maanden moeten beschouwd wovd&ti f I ) WITTE BUIJEN. Deze buijen, misschien meer algemeen bekend onder de Engelsche benaming white squalls, hebben somwijlen...”
5

“...voorbij is, vindt men weldra eene bank met blaauwen modder en slijk, bij de Via-Via kreek, die vrij vlak is en met eene punt noord- waarts uit den wal steekt; doch lot op 5 vadem (8^ ellen) wel genaderd kan worden. Voorbij deze bank wordt het weder dieper. Bewesten gezegde kreek ligt, lusschen dezelve en post Orange, nog eene bank, die op de kaar- ten niet bekend is. VoiiOrange is kenbaar aan een paar gebouwen, op welke de Hollandsche vlag, boven het geboomte uit, waait. Men kan hier den wal zeer na nemen. Orange voorbij zijnde treft men den grond aan, zachlen blaauwen mod- der met bruine steentjes, wel wat naar foelie gelijkende: uit welke gesteldheid van den grond men het naderen van de wtol-kreek (eigenlijk znot?j?er-kreek) ontwaart. Deze kreek is kenbaar aan eene opening in het ge- boomte, tusschen welke men nog al veel en groote witte gebouwen ontwaart, waarbij de Hollandsche vlag waait, als zijnde een militaire post. Dit punt is tegenwoordig als de beste verkenning plaats der kust aan...”
6

“...365 zullen halen, dan is het aan te raden om hier, op 4 a 5 vadem (68 a 85 palmen) te ankeren, liever dan gedu- rende den nacht, met klein zeil, om de noord te gaan liggen; want men zou dat doende wel cens gevaar kunnen loopen van, door den stroom, beneden de rivier gedreven te worden. Na de ^aroppa-kreek ontdekt men hel verbrande bosch, kennelijk aan eene groole uitgestrektheid dorre boomstammen, welke van het overige, altijd groene hout zeer goed te onderscheiden zijn. Tot hiertoe hel op 3^ vadem (59| palm), of daarom- trent uit den wal gehouden hebbende, zal nu de grond beginnen op te droogcn en men zal noordelijker moeten houden, ten einde z langs de bank te loopen, op het lood af, in 3^ en 4 vadem {59^68 palmen). Dan zal men de valsehe braamspunt bespeuren, welke zich voordoet als een steile hoek, met overhangende boo- men of struiken en verder ziet men vooreerst geen land. Deze punt omtrent in het Z. Z. W. hebbende, zal men de ijzeren schuitjes en boeijen beginnen Ie ontdekken, welke...”
7

“...369 Ingevalle men door den stroom in dc Commewyne wordt getrokken, is er geene kans daar weder uit te ko- men dan met het volgende eb getij, en men lou beoos- ten den hoek, waarop het fort Amsterdam ligt, moeten ankeren om tij te stoppen. Het fort Amsterdam voorby xijndo, kan men gerust weder in den wal sturen en dien tot bij de plantage Jagtlust zeer na nemen. Deze is, na het genoemde fort, dc zevende plantage en kenbaar aan eenige gebouwen, welke men tusscheu eene laan van hooge boomen door ziet. De plantages tusschen Amsterdam en Jagtlust, aan den bakboords wal gelegen, zijn: Voorburg, Susanna sdal, (kenbaar aan den zeer hoogeu schoorsteen eeuer stoom- suiker-fabriek) Clevia, Belwaarde, Lust en Rust en Dordtrecht. Langs deze allen vindt men, met den vloed, van 4 tot 6 vadem (68 tot 100 palmen) water. Gebeurde het hoogst zeldzame geval, dat men moest laveren, dan moet men niet verder dan op 3 vademen (51 palmen) diepte naar den lij-wal der rivier loopen, maar den loef-wal kan men bijna...”
8

“...379 Bij Andresa, de plaats der houtvelling, waar men komt na zeven bogten omgevaren te zijn, is er volstrekt geen geregelde gang voor de getijen op te maken. Het menigvuldige water der bovenrivier, maakt bier alle be- rekening of bepaling dienaangaande nmogelijk. Daar echter kan men, met springgetijcn het verval van water op 10 voeten (28 palmen) en met doode getijen op 7 a 8 voe- ten (20 a 23 palmen) stellen. Bij de springgetijen loopt de stroom zoo hard, dat een schip (hetwelk tot hel inladen van hout dwarsslrooms behoort gemeerd te liggen) soms cene aanmerkelijke slagzijde bekomt. Bij het opvaren wordt men door den noord-oost passaat zeer geholpen. Bijna al de rakken en bogten zijn dan, vooral over dag, als wanneer er meestal eene frissche koelte waait, te bezeilen. In den regentijd echter kan men wel eens genoodzaakt wezen van werpen te moeten gebruik maken. Schepen die deze rivier bezoeken om hout in te laden, doen hel best zich te verluijen voor een zwaar anker, stroom opwaarts, en...”
9

“...zandbanken der Corantyn. Men boude die dus aan stuurboord en zal, als men er bij gekomen is, de beide tonnen ontwaren, welke aan den ingang der Nickerie zijn geplaatst. Men boude daarop aan, zeile tusschen beiden door en zal wel doen digt bij en binnen de loefwaartsche dezer tonnen, voor het bak- boords anker, te ankeren en zoodra mogelyk, alvorens de eb doorkomt, te vertuijen voor 40 a 45 vademen van het slunrboords touw, op de ebbe, en 35 vademen van het bakboords op den vloed : dit laatste anker zoo na moge- lijk bij de loef ton en daardoor tegen den kant der loef- bank. Dit onmiddellijk en nog vr den vloed vertuijen, is volstrekt noodzakelijk niet alln om, indien er reeds een ander vaartuig daar ligt, dit geen overlast aan te doen, maar ook omdat men, voor n anker liggende, als de voor eb (die uit de Corantyn komt) aanvalt, re- gelregl op den loefwal zou gezet worden. Maar zelfs alln op de reede liggende is dit dadelijk vertuijen aan te raden; omdat men op het diepste water, over de eb, met...”
10

“...en hoog, en kan op 10 of 11 mijlen afstands ge- zien worden. In het noordwestelijk gedeelte verheft de berg Pele (een uitgebrande vulcaan van een onvrucht- baar aanzien) zijnen top boven al het overige,,in tegen- stelling zeer vruchtbare land, en deze berg wordt dus, van welken kant men ook kome het eerst gezien, en wel in den vorm van den bol van eenen hoed. Buiten dezen, steken nog twee andere bergen ver boven het overige land uit. Van alle drie zijn de toppen meesten- tijds met wolken bedekt. Na dat men uit het zuidoosten komende hel eerst den berg PeUe ontdekt heeft, ziet men, bij het meer west- waarts geraken, langzamerhand ook het overige lagere gebergte van den zuidkant, alsmede de zuidpunt des eilands, {Pointe Saline geheelen) welke laag en rotsig is: terwijl daar bezuiden drie rolsachlige eilandjes en meer westwaarts een aantal reven en klippen zich bevinden. Verderop ligt, bij den zuidwesthoek, de mwian/-klip. Deze is volstrekt naakt, grijsachlig wit van kleur en dus een uitmuntend...”
11

“... en Z. Z. O., zoodat die beide deelen gezamenlijk eene baai vormen, ten noorde en ooste door het land gedekt; terwijl de reede derzelve ten weste door een eilandje wordt bepaald. De noordkant is hoog, steil en schoon, en zou zeer na aangeloopen kunnen worden, indien dezelve niet meesten- tijds eenen lager wal opleverde. Weinig beoosten den westhoek staat een berg', welks rug den vorm heeft van een zadel, en daarom ook Zadelberg genaamd wordt. Op de noordwest zyde bevindt zich de hoogste en meest kenbare berg, Brandaris geheeten, die, door schepen uit het N. O. komende en zonder tydmeters varende, wel eens voor den St. Cliristoffel, op Curacaos N. W. zyde, is gehouden geworden en inderdaad met denzelven wel eenige overeenkomst heeft. Doch als men goed op de na- volgende onderscheidingen let, dan zal men zich, ook zonder tijdmeters, in het verkennen van beide eilanden niet zoo ligt vergissen : 1. De Chrisioffellerg op Curasao loopt naar het Z.0. met eenen rug af, en O. Z.0. vandaar ligt de...”
12

“...ben alvorens men het anker laat vallen, dan loopt men gevaar, dat hetzelve niet houdt, maar mede doordregt, te meer dewijl de wind aflandig waait. Als de wind uit het zuiden of westen wil komen, dan kan men, aldus geankerd en gemeerd liggende, niet vrij van den wal blijven, gelijk zulks in Junij 1831 bewezen is geworden, toen Z. M. brik Sirene met zulk eenen wind hier strandde; doch het is reeds bij het hoofdstuk over de winden gezegd, dat dit eene bijzonderheid was, van welke men, noch voor noch na dien tijd, voorbeelden gehad heeft. Tot voorziening in gebrek aan water of levensbehoeften is deze reede volstrekt ongeschikt, alzoo beiden op het eiland zeer schaars zijn. DE ly-afes of FOGEL-EILANDEN. De eilandjes Ly-Aves bestaan uit twee groepen, elk be- vattende n betrekkelijk groot en drie kleine eilanden, welke onderling door reven verbonden zijn. Tusschen beide groepen is een kanaal van 24 mijlen wijdte. Het rif van de westelijkste groep steekt IJ mijl, en dat van de oostelijkste n mijl...”